NN 1 - Grammatica 4+5z - Lijdend voorwerp en Meewerkend voorwerp

NN 1 - Grammatica - lesdoelen

Je herhaalt wat het lijdend voorwerp is.

 Je leert wat een meewerkend voorwerp is.




1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

NN 1 - Grammatica - lesdoelen

Je herhaalt wat het lijdend voorwerp is.

 Je leert wat een meewerkend voorwerp is.




Slide 1 - Slide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen:

Jan 
| heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.


Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp [lv]
Wat weten jullie nog van dit zinsdeel?

Lijdend voorwerp [lv]

Slide 3 - Slide


Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin?
A
Stel de vraag Wat/Wie + wg + ow?
B
onderwerp en lidwoord veranderen
C
Het is altijd een mens of dier
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 4 - Quiz

Het lijdend voorwerp vinden: 
Jan | heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

1. Onderwerp vindenJan

2. Werkwoordelijk gezegde vinden: heeft geleend

3. Stel de vraag Wie/Wat + wg + ow:
Wat heeft Jan Pim vorige week geleend? > z'n boek


Slide 5 - Slide


Wat is het lijdend voorwerp?

De kinderen gaan vanmiddag een taart bakken.
A
De kinderen
B
een taart
C
vanmiddag
D
gaan + bakken

Slide 6 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?

Zij hebben de toets heel goed gemaakt.
A
de toets
B
heel goed
C
Zij
D
hebben + gemaakt

Slide 7 - Quiz


Wat is het lijdend voorwerp?

Jamie had snel de boterham van Anne opgegeten.
A
Jamie
B
Anne
C
de boterham
D
de boterham van Anne

Slide 8 - Quiz

Meewerkend voorwerp (mv)?

Slide 9 - Mind map

Het meewerkend voorwerp (mv)
Het meewerkend voorwerp is een voorwerp of persoon in een zin die meewerkt aan hetgeen het onderwerp doet. 

Het meewerkend voorwerp krijgt of verneemt iets van het onderwerp.

Of er wordt iets gedaan voor het meewerkend voorwerp door het onderwerp.

Slide 10 - Slide

Het meewerkend voorwerp vinden: 
Jan | heeft | Pim | vorige week | z'n boek | geleend.

1. Onderwerp vindenJan
2. Werkwoordelijk gezegde vinden: heeft geleend
3. Lijdend voorwerp vinden: z'n boek

4. Stel de vraag Aan/Voor wie + wwg + ow + lv:
Aan wie heeft Jan vorige week z'n boek geleend? > Pim


Slide 11 - Slide

Het meewerkend voorwerp (mv)
Het meewerkend voorwerp kan je ook vinden door 'aan' of 'voor' voor een woord te zetten. Als het dan past, is het bijna altijd het meewerkend voorwerp.

Dit is een nuttige tweede 'zoekoptie', omdat het meewerkend voorwerp ook kan voorkomen in een zin zonder een lijdend voorwerp!

Slide 12 - Slide


Hoe kun je het meewerkend voorwerp vinden in een zin?
A
Aan/Voor + onderwerp + persoonsvorm
B
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
C
Het is altijd een mens of dier
D
zin maken, plaats en tijd veranderen

Slide 13 - Quiz


Wat is het meewerkend voorwerp?

Je mag niemand het geheim vertellen.
A
Je
B
het geheim
C
mag + vertellen
D
niemand

Slide 14 - Quiz


Wat is het meewerkend voorwerp?

De kleuters maakten een tekening voor hun oma.
A
hun oma
B
een tekening
C
de kleuters
D
maakten

Slide 15 - Quiz


Wat is het meewerkend voorwerp?

Elke dag geef ik of mijn zusje de kat eten.
A
mijn zusje
B
ik
C
eten
D
de kat

Slide 16 - Quiz

Jullie
hebben
hem
de weg
gevraagd.
lv
pv
mv
ow

Slide 17 - Drag question

Aan de slag!

Maak opdracht 2 en 4.

Slide 18 - Slide

Opdracht 2 - blz. 149
Julius schreef lange liefdesbrieven aan Ellen tijdens de kerstvakantie. [lv] =
A
de kerstvakantie
B
lange liefdesbrieven
C
Julius
D
Ellen

Slide 19 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
De presentator kondigde het publiek op hilarische wijze de quiz aan. [wg] =
A
kondigde + aan
B
op hilarische wijze
C
het publiek
D
de presentator

Slide 20 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
Met zijn griezelige masker liet Pieter Mees enorm schrikken. [ow] =
A
Mees
B
Pieter
C
liet + schrikken
D
zijn griezelige masker

Slide 21 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149

De recensies beloven de bioscoopgangers een ontroerende film. [mv] =
A
De recensies
B
een ontroerende film
C
de bioscoopgangers
D
beloven

Slide 22 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
Op de kermis worden de kinderen een hele middag vermaakt. [pv] =
A
worden
B
de kinderen
C
de kermis
D
worden + vermaakt

Slide 23 - Quiz

Opdracht 2 - blz. 149
De winkelier stond voor zijn toonbank een verkoopgesprek te voeren. [wg] =
A
stond
B
stond + te + voeren
C
stond + voeren
D
stond + voor + voeren

Slide 24 - Quiz

Hoe vind je deze zinsdelen?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Wat/Wie + wg + ow?
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
Wie/Wat + pv?

Slide 25 - Drag question

Lesdoelen
Je weet weer wat een lijdend voorwerp is.


 Je weet wat een meewerkend voorwerp is.
-

Slide 26 - Slide


Ik weet wat een lijdend voorwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.

A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Ik weet wat een meewerkend voorwerp is en hoe ik dat kan vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 29 - Open question

Oefenen
Kijk of je alles goed geleerd hebt:

Maak opdracht 1 (blz. 148-149)
en controleer jezelf online!
-

Slide 30 - Slide