This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Items in this lesson
Bijna toetsweek!
Gelukt met huiswerk?
Houd de planningen bij de komende week!
Maandag 17 juni start toetsweek
1d: 6 lessen
1b: 7 lessen
1e: 6 lessen
Nog twee paragrafen!
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Hoofdstuk 6: Steden en staten
periode: 1000 - 1500
K&K Eindtoetsweek op Magister!
Zie ELO (bronnen)
Slide 3 - Slide
6.1 Woonplaats en werkplaats
Tijd van steden en staten, 1000 - 1500
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
In deze paragraaf leer je:
Hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
Hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
Slide 6 - Slide
Uitbreiding landbouw
Rond het jaar 1000 werd overal in West-Europa de landbouwgrond uitgebreid.
Boeren legden moerassen droog en kapten bossen.
Ook werd de landbouwtechniek verbeterd.
Door deze veranderingen bracht de landbouw meer op.
Met meer voedsel leefden Europeanen langer en gezonder.
Tussen 1000 en 1300 verdubbelde zo de Europese bevolking.
Slide 7 - Slide
Ambachten en nijverheid
Slide 8 - Slide
Groei handel en steden
Als de boeren een landbouwoverschot hadden, verkochten ze dit op een markt.
Deze markten werden gehouden op een knooppunt van land-en waterwegen of bij een kasteel.
Steeds meer handelaren gingen bij markten wonen.
Door de hoge landbouwopbrengsten en bevolkingsgroei hoefde niet iedereen meer als boer te werken. Een deel van de bevolking gingen een ambacht uitoefenen.
Slide 9 - Slide
Groei van steden
Slide 10 - Slide
Geld
De heer verloor wat 'inkomsten' door onafhankelijkheid burgers
In ruil moesten handelaren en reizigers tol betalen
Een soort belasting voor wegen, bruggen en rivieren.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
De geldeconomie
Op de markten werden allerlei producten verhandeld.
Zo kwamen aanbod en vraag op de markt bij elkaar.
Handelaren verdienden door het maken van winst.
Door de opkomst van de handel gingen meer gebruik maken van geld. Er ontstond een geldeconomie.
Slide 13 - Slide
Samenwerking in de nijverheid
Iedere ambachtsman moest lid zijn van een vereniging van mensen met hetzelfde beroep, een gilde.
Ambachtslieden waren in gilden gaan samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
Het gilde controleerde ook de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.
Slide 14 - Slide
Van leerling
tot meester
Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.
Hiervoor moet je eerst meester worden:
Je begon al erg jong als leerling;
Daarna werd je gezel;
En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.
Slide 15 - Slide
Een voorbeeld van een meesterproef.
Om meester te worden moest een poort worden gemetseld.
Slide 16 - Slide
Internationale handel
Op markten werd gehandeld in producten uit de omgeving , maar ook van verder weg.
Om deze internationale handel te bevorderen, werkten handelssteden aan de Noordzee en Oostzee samen in een verbond: de Hanze.
Dit is een plattegrond van Deventer, een van de Hanze-steden.
Hanzesteden vroegen geen tol aan elkaar. Samen bestreden ze vijanden, zoals piraten. Ze haalden vorsten over om geen tol te heffen en om handelaren van de Hanze te beschermen. Op deze manier ontstond in Noord-Europa een levendige handel in producten als vis, graan, textiel en zout.
Slide 17 - Slide
Kaart waarop alle Hanze-steden te zien zijn. De steden van de Hanze lagen vooral in Duitsland. Hier in Nederland waren onder andere de IJsselsteden Kampen en Deventer lid van de Hanze.
Handelaren van Hanzesteden hadden allerlei voordeeltjes als ze handelden in elkaars steden. Ze betaalden bijvoorbeeld minder tol en belasting.
Slide 18 - Slide
0
Slide 19 - Video
Rond het jaar 1000 groeiden de oogsten snel. Welke oorzaak had dat?
A
De boeren hadden gebruikten voor het eerst mest.
B
De boeren lieten hun kinderen meehelpen op het land.
C
Er kwamen steeds meer boeren, omdat de mensen in steden ook moesten eten
D
De boeren gebruikten betere werktuigen.
Slide 20 - Quiz
Een andere oorzaak van de groeiende opbrengst was de uitbreiding van de landbouwgrond (door bijvoorbeeld het droogleggen van moerassen)
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Een boer is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Een timmerman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Een marktkoopman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
In deze periode groeiden de steden in West-Europa hard en verdubbelde de bevolking.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
In deze regio('s) groeide de bevolking het hardst:
A
Vlaanderen en Holland
B
Frankrijk
C
Griekenland
D
Noord-Italië
Slide 26 - Quiz
Je weet nu:
Hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
Hoe de geldeconomie zich ontwikkelde.
Slide 27 - Slide
Nu:
Lees paragraaf 6.1 op blz. 118
Begin vast met het maken van een samenvatting
Klaar met lezen? Ga aan de slag in de online planning!
Slide 28 - Slide
Aan de slag
Wat:Bedenk een meesterproef voor een bepaalde gilde
Hoe: In tweetallen, schrijf het op een blaadje
Tijd: 5-10 minuten
Hulp: Steek je hand op
Klaar: Werk alvast aan de taak van deze week
Uitkomst: een doordachte meesterproef voor jullie gekozen gilde
Slide 29 - Slide
Nabespreken
Een per tweetal vertelt aan de rest van de klas wat voor een meesterproef jullie hebben bedacht en waarom