This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
EC4_inflatie
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je weet wat inflatie is en waarom de overheid 2% inflatie wil hebben.
Je weet wat deflatie is en waarom de overheid er alles aan doet om dit te voorkomen.
Je weet wat koopkracht is en je kunt uitrekenen met hoeveel procent de koopkracht stijgt of daalt.
Je kunt rekenen met indexcijfers .
Slide 2 - Slide
Wat is inflatie?
A
Een spook
B
Dit betekent dat geld minder waard wordt
C
Dit betekent dat geld meer waard wordt
D
Dit betekent dat geld niet in waarde verandert
Slide 3 - Quiz
Inflatie
Geld wordt minder waard.
Je kunt dus minder spullen kopen met hetzelfde geld.
Slide 4 - Slide
Wat zou deflatie zijn?
Slide 5 - Open question
Deflatie
Geld word meer waard
Dit betekent dat je meer spullen kunt kopen met hetzelfde geld
Slide 6 - Slide
Heeft Nederland vaak deflatie?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
Hoe hoog is de inflatie die de Nederlandse overheid elk jaar wil hebben?
A
0%
B
-1%
C
2%
D
5%
Slide 8 - Quiz
Waarom inflatie
Omdat de overheid echt geen deflatie wil hebben.
Bij deflatie raakt de economie op slot.
Bij te hoge inflatie blaast de economie zichzelf op.
Slide 9 - Slide
Door inflatie verandert de koopkracht
De koopkracht geeft aan hoeveel spullen en diensten je kunt kopen.
Als de lonen stijgen stijgt je koopkracht.
Als er inflatie is daalt je koopkracht.
Je rekent uit met hoeveel procent de koopkracht daalt of stijgt door de volgende formule:
stijging loon in procenten - inflatie in procenten
Slide 10 - Slide
Voorbeeldvraag 1. Je loon is dit jaar met 1,8% gestegen. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald? (Vergeet het procent teken niet) Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
Slide 11 - Open question
Voorbeeldvraag 2. Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per mand. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald? (Vergeet het procent teken niet) Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
Slide 12 - Open question
Uitwerking voorbeeldvraag 2
Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per jaar. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald?
Formule: (nieuw - oud) : oud x 100 &
Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
€2.275,00 - €2.050,00= €225,00
€225,00 : €2050,00 x 100= 11%
11-1,4= 9,6%
Slide 13 - Slide
Indexcijfer
Om goed uit te kunnen rekenen met hoeveel procent de koopkracht is gestegen gebruikt de overheid indexcijfers.
Een indexcijfer geeft aan met hoeveel procent een cijfer is gedaald of gestegen in verhouding met een afgesproken jaar (dit heet basisjaar)
Als een indexcijfer 110 is dan betekent dit dat het getal met 10% is gestegen in verhouding met het basisjaar.
Als het indexcijfer 90 is dan betekent dat het getal met 10% is gedaald in verhouding van het basisjaar.
Het indexcijfer van het basisjaar is 100 want we vergelijken alle getallen met dit dit indexcijfer.
Slide 14 - Slide
Formule indexcijfer
Nieuw getal : getal basisjaar x 100
Slide 15 - Slide
Voorbeeldvraag 3. In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen) Formule: Nieuw getal : getal basisjaar x 100
Slide 16 - Open question
Uitwerking voorbeeldvraag 3
In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2.450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen)