Signaalwoorden blz 95-98

zwar ... aber
A
eigenlijk ... maar
B
weliswaar ... maar
C
vooral ... maar
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

zwar ... aber
A
eigenlijk ... maar
B
weliswaar ... maar
C
vooral ... maar

Slide 1 - Quiz

denn
A
dan
B
toch
C
want

Slide 2 - Quiz

falls
A
vals
B
als
C
indien

Slide 3 - Quiz

etwa
A
bijvoorbeeld
B
iets
C
tenzij

Slide 4 - Quiz

darauf
A
daarop
B
dan, vervolgens
C
daarover

Slide 5 - Quiz

deswegen
A
om die reden
B
weliswaar
C
daarom

Slide 6 - Quiz

unzweifelhaft
A
twijfelachtig
B
ontwijfelachtig
C
ongetwijfeld

Slide 7 - Quiz

das Fazit
A
de conclusie
B
de voorwaard
C
de verbazing

Slide 8 - Quiz

sogar
A
in feite
B
zelfs
C
vooral

Slide 9 - Quiz

stattdessen
A
desondankt
B
nu eens
C
in plaats van

Slide 10 - Quiz

jedoch
A
hoewel
B
toch
C
in feite

Slide 11 - Quiz

wenn nicht
A
tenzij
B
wanneer niet
C
alsof

Slide 12 - Quiz

folglich
A
ten gevolge
B
wellicht
C
dus

Slide 13 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord?

Slide 14 - Slide

fraglos
A
bevestiging
B
conclusie
C
relativering

Slide 15 - Quiz

aufgrund davon
A
relativering
B
verklaring
C
opsomming

Slide 16 - Quiz

vorausgesetzt dass
A
vergelijking
B
gevolg
C
voorwaarde

Slide 17 - Quiz

insbesondere
A
benadrukking
B
samenvatting
C
gevolg

Slide 18 - Quiz