4e naamval oefenen

4e naamval oefenen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4e naamval oefenen

Slide 1 - Slide

Vul in de juiste vorm van het lidwoord:
Einige Jungen standen um (de) ______ Mann (m) herum.

Slide 2 - Open question

Uitleg
Einige Jungen standen um (de) _den_ Mann (m) herum.

um = een voorzetsel van de vierde naamval. 

Slide 3 - Slide

(de) _______ Kinder (mv) besuchen (de) _______ Oma (v).

Slide 4 - Open question

Uitleg
(de) _Die_ Kinder (mv) besuchen (de) _die_ Oma (v).
ontleden:
werkwoorden: besuchen
onderwerp: die Kinder (wie/wat + besuchen) = 1e naamval
lijdend voorwerp: die Oma (wie/wat besuchen die Kinder) = 4e naamval

Hij/hem regel:
hij (1e naamval) bezoekt hem (4e naamval)



Slide 5 - Slide

(de) _______ Vater (m) baut (een) _______ Hut (m).

Slide 6 - Open question

Uitleg
(de) _Der_ Vater (m) baut (een) _einen_ Hut (m). (De vader bouwt een hut.)
ontleden:
werkwoorden: baut
onderwerp: der Vater (wie/wat + baut) = 1e naamval
lijdend voorwerp: einen Hut (wie/wat baut der Vater) = 4e naamval

Hij/hem regel:
hij (1e nv) bouwt hem (4e nv)



Slide 7 - Slide

Er ist durch (het) ______ Fenster (o) in das Haus gekommen.

Slide 8 - Open question

Uitleg
Er ist durch (het) ______ Fenster (o) in das Haus gekommen.

Durch is een voorzetsel van de vierde naamval.

Slide 9 - Slide

In der Küche steht (een) __________________ Kühlschrank (m).

Slide 10 - Open question

Uitleg
In der Küche steht (een) _ein_ Kühlschrank (m).  (In de keuken staat een koelkast)
ontleden:
werkwoorden: steht
onderwerp: ein Kühlschrank (wie/wat + steht) = 1e naamval
lijdend voorwerp: is er niet 
Hij/hem regel:
In de keuken staat hij (1e nv) -> Hij staat in de keuken.




Slide 11 - Slide

Probeer het nu zelf.
  1.  (de) _______ Junge (m) seht (de) _______ Hund (m).
  2. (Ik) ______ gebe (jou) _______ ein Geschenk.
  3. (het) _______ Auto (o) fährt durch (de) _______ Stadt (v).
  4. (ik) ________ danke dir für (het) __________ Geschenk (o).
  5. (zij) _______ hilft (hem) _______ mit den Hausaufgaben.
  6. (de) _______ Mutter (v) trägt (een) _______ schönes Kleid (v).

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Antwoorden
  1.  (de) _Der_ Junge (m) seht (de) _den_ Hund (m).
  2. (Ik) _Ich_ gebe (jou) _dich_ ein Geschenk.
  3. (het) _Das_ Auto (o) fährt durch (de) _die_ Stadt (v).
  4. (ik) _Ich_ danke dir für (het) _das_ Geschenk (o).
  5. (zij) _sie_ hilft (hem) _ihn_ mit den Hausaufgaben.
  6. (de) _Die_ Mutter (v) trägt (een) _eine_ schönes Kleid (v).

Schuingedrukt is de vierde naamval.

Slide 14 - Slide

Meer oefenen
Met de volgende dia ga je naar een website met Duitse grammatica.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link