4.1.3 De val van het West-Romeinse Rijk
Vanaf de vierde eeuw ging het bergafwaarts met het grote Romeinse Rijk. Het Romeinse Rijk bleek te groot om bestuurd te worden door één keizer. Aan het einde van de vierde eeuw werd het Romeinse Rijk opgesplitst in het Oost-Romeinse Rijk en het West-Romeinse Rijk. Beide delen hadden een eigen hoofdstad en werden bestuurd door een eigen keizer.
Steeds vaker vielen Germaanse volken het Romeinse Rijk binnen. Deze volken hadden het voorzien op grote steden zoals Rome. De hoofdstad van het West-Romeinse Rijk telde ooit meer dan een miljoen inwoners. Er waren veel voorzieningen en er werd veel gehandeld. Producten werden in de steden geruild voor geld. Maar door de invallen besloten veel stadsbewoners om te verhuizen naar het platteland. Daar was het veiliger en konden mensen hun eigen eten verbouwen. De mensen op het platteland waren zelfvoorzienend. De Romeinse steden raakten in verval en de bevolking nam af. In het jaar 476 werd de laatste West-Romeinse keizer verjaagd en viel het West-Romeinse Rijk. Wegen werden niet meer onderhouden en daardoor onbegaanbaar. Reizen werd steeds lastiger en de handel nam af. Geld was eigenlijk niet meer nodig. In plaats daarvan ontstond lokale ruilhandel. De focus lag niet langer in de stad, maar op het platteland. De middeleeuwen waren begonnen!