VWO 4 Thema 1 B4 Organellen

Vwo 4 - biologie

BVJ - Max


  Thema 1 Inleiding in de biologie

1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vwo 4 - biologie

BVJ - Max


  Thema 1 Inleiding in de biologie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
- Vragen over B3?
- Uitleg BS 4: Organellen
- Opdracht expertgroepen 
- Proefje transport



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Zet kruisjes...

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welk onderdeel komt niet voor bij dierlijke cellen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Onderdelen in een cel zijn:
1) celmembraan
2) leukoplast
3) celwand
4) grote vacuolen
Welke onderdelen komen alleen voor in plantaardige cellen?
A
Alleen 2 en 3
B
1, 2, 3 en 4
C
Alleen 2, 3 en 4
D
Alleen 3

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van de celkern?
A
Beschermen cel
B
Stofwisseling
C
Eiwitten maken
D
Bevat DNA en stuurt cel aan

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Als ik een objectief van 40x gebruik met de microscoop en mijn oculair vergroot 10x, wat is dan mijn totale vergroting?
A
200
B
800
C
350
D
400

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast B: Leukoplast
B
A: Leukoplast B: Chloroplast
C
A: Chloroplast B: Chromoplast
D
A: Chromoplast B: Chloroplast

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Dierlijke en plantaardige cellen
Alleen plantaardige cellen
cytoplasma
regelcentrum van de cel
celmembraan
vliesje om kern
vocht in kern
bladgroenkorrels, zetmeelkorrels of kleurstofkorrels
vacuole
buitenste randje cel
kernplasma
vocht en opgeloste stoffen
kernmembraan
celkern
celwand
stevig materiaal om cel heen
plastide
grote blaas gevuld met vocht

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

B4 Organellen
Leerdoel: 
1. Je kunt een cel beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid.
1.4.2 Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.
1.4.3 Je kunt de bouw en functie van het cytoskelet en het celmembraan beschrijven.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Celorganellen
  • Celkern
  • Ribosomen
  • Endoplasmatisch reticulum
  • Golgi-systeem
  • Mitochondriën
  • Chloroplasten
  • Cytoskelet
  • Membranen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Celkern
  • Groot, meestal zichtbaar met lichtmicroscoop.
  • Chromosomen: lange moleculen DNA gewikkeld rondom eiwitten (erfelijke eigenschappen).

Slide 14 - Slide

De celkern, vacuolen en plastiden zijn relatief grote organellen die met een lichtmicroscoop meestal goed zichtbaar zijn. Wanneer je cellen met een elektronenmicroscoop bekijkt, zie je dat er ook andere organellen in de cel aanwezig zijn. Ook zie je meer eigenschappen van de organellen die je al kent.
Je kunt bijvoorbeeld zien dat de kern is omgeven door het kernmembraan en kernplasma bevat (zie afbeelding 27). In het kernplasma liggen chromosomen. Deze bestaan uit lange moleculen DNA die rond een aantal eiwitten zijn gewikkeld. Het DNA bevat informatie over de bouw van eiwitten. Eiwitten bepalen de erfelijke eigenschappen van een organisme, zoals de bouw en functie van een cel, de kleur van de ogen en de bloedgroep.
In het kernplasma kun je het kernlichaampje onderscheiden. Dit is de plaats waar delen van ribosomen worden gemaakt. Deze delen verlaten de celkern via de kernporiën in het kernmembraan en gaan naar het cytoplasma. Een kernporie is een opening die het transport van stoffen in en uit de kern kan regelen. Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen die eiwitten maken met behulp van de informatie die is vastgelegd in het DNA. Ribosomen werken samen met andere organellen bij het maken van eiwitten (eiwitsynthese).
Celkern
  • Kernlichaampje: delen van ribosomen worden hier gemaakt. 
  • Kernporie: opening in kernmembraan die transport in/uit kern regelt. 

Slide 15 - Slide

De celkern, vacuolen en plastiden zijn relatief grote organellen die met een lichtmicroscoop meestal goed zichtbaar zijn. Wanneer je cellen met een elektronenmicroscoop bekijkt, zie je dat er ook andere organellen in de cel aanwezig zijn. Ook zie je meer eigenschappen van de organellen die je al kent.
Je kunt bijvoorbeeld zien dat de kern is omgeven door het kernmembraan en kernplasma bevat (zie afbeelding 27). In het kernplasma liggen chromosomen. Deze bestaan uit lange moleculen DNA die rond een aantal eiwitten zijn gewikkeld. Het DNA bevat informatie over de bouw van eiwitten. Eiwitten bepalen de erfelijke eigenschappen van een organisme, zoals de bouw en functie van een cel, de kleur van de ogen en de bloedgroep.
In het kernplasma kun je het kernlichaampje onderscheiden. Dit is de plaats waar delen van ribosomen worden gemaakt. Deze delen verlaten de celkern via de kernporiën in het kernmembraan en gaan naar het cytoplasma. Een kernporie is een opening die het transport van stoffen in en uit de kern kan regelen. Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen die eiwitten maken met behulp van de informatie die is vastgelegd in het DNA. Ribosomen werken samen met andere organellen bij het maken van eiwitten (eiwitsynthese).
Ribosomen
  • Kleine bolvormige organellen die eiwitten
    maken met behulp van de informatie uit DNA.

  • Werken met andere organellen samen
     in eiwitsynthese. 

  • Vrij in cytoplasma, of vast aan ER of
    kernmembraan.

Slide 16 - Slide

De celkern, vacuolen en plastiden zijn relatief grote organellen die met een lichtmicroscoop meestal goed zichtbaar zijn. Wanneer je cellen met een elektronenmicroscoop bekijkt, zie je dat er ook andere organellen in de cel aanwezig zijn. Ook zie je meer eigenschappen van de organellen die je al kent.
Je kunt bijvoorbeeld zien dat de kern is omgeven door het kernmembraan en kernplasma bevat (zie afbeelding 27). In het kernplasma liggen chromosomen. Deze bestaan uit lange moleculen DNA die rond een aantal eiwitten zijn gewikkeld. Het DNA bevat informatie over de bouw van eiwitten. Eiwitten bepalen de erfelijke eigenschappen van een organisme, zoals de bouw en functie van een cel, de kleur van de ogen en de bloedgroep.
In het kernplasma kun je het kernlichaampje onderscheiden. Dit is de plaats waar delen van ribosomen worden gemaakt. Deze delen verlaten de celkern via de kernporiën in het kernmembraan en gaan naar het cytoplasma. Een kernporie is een opening die het transport van stoffen in en uit de kern kan regelen. Ribosomen zijn kleine bolvormige organellen die eiwitten maken met behulp van de informatie die is vastgelegd in het DNA. Ribosomen werken samen met andere organellen bij het maken van eiwitten (eiwitsynthese).
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Tekst

Slide 17 - Slide

Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat aansluit op het kernmembraan (zie afbeelding 28). De membranen liggen dicht tegen elkaar aan en vormen afgeplatte holten en kanaaltjes. De ruimten tussen de membranen staan met elkaar in verbinding. Er zijn twee typen endoplasmatisch reticulum: ruw en glad.
Op het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (RER) komen ribosomen voor. Ook in het cytoplasma komen ribosomen voor. Ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum geven hun eiwitten af in de holten van het endoplasmatisch reticulum. De eiwitmoleculen worden verpakt in een blaasje dat wordt afgesnoerd van het membraan van het RER.
Glad endoplasmatisch reticulum (GER) heeft geen ribosomen. GER speelt een rol bij de stofwisseling in de cel, zoals bij de productie van vetten of het afbreken van gifstoffen.
Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. 
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Netwerk van dubbele membranen dicht op elkaar met platte holten.

Twee typen:
1. ruw ER
2. glad ER 

Slide 18 - Slide

Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat aansluit op het kernmembraan (zie afbeelding 28). De membranen liggen dicht tegen elkaar aan en vormen afgeplatte holten en kanaaltjes. De ruimten tussen de membranen staan met elkaar in verbinding. Er zijn twee typen endoplasmatisch reticulum: ruw en glad.
Op het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (RER) komen ribosomen voor. Ook in het cytoplasma komen ribosomen voor. Ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum geven hun eiwitten af in de holten van het endoplasmatisch reticulum. De eiwitmoleculen worden verpakt in een blaasje dat wordt afgesnoerd van het membraan van het RER.
Glad endoplasmatisch reticulum (GER) heeft geen ribosomen. GER speelt een rol bij de stofwisseling in de cel, zoals bij de productie van vetten of het afbreken van gifstoffen.
Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. 
Ruw endoplasmatisch reticulum (RER)
  • Ribosomen op membraan: geven eiwitten af in holten.

  • Eiwitten verpakt in blaasje.
  • Blaasje snoert af van van RER-membraan.

  • Dus transportfunctie!

Slide 19 - Slide

Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat aansluit op het kernmembraan (zie afbeelding 28). De membranen liggen dicht tegen elkaar aan en vormen afgeplatte holten en kanaaltjes. De ruimten tussen de membranen staan met elkaar in verbinding. Er zijn twee typen endoplasmatisch reticulum: ruw en glad.
Op het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (RER) komen ribosomen voor. Ook in het cytoplasma komen ribosomen voor. Ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum geven hun eiwitten af in de holten van het endoplasmatisch reticulum. De eiwitmoleculen worden verpakt in een blaasje dat wordt afgesnoerd van het membraan van het RER.
Glad endoplasmatisch reticulum (GER) heeft geen ribosomen. GER speelt een rol bij de stofwisseling in de cel, zoals bij de productie van vetten of het afbreken van gifstoffen.
Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. 
Glad endoplasmatisch reticulum (GER)
  • Functie: rol bij stofwisseling in cel, zoals productie van vetten en afbreken gifstoffen. 

  • Geen ribosomen op membraan. 

Slide 20 - Slide

Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat aansluit op het kernmembraan (zie afbeelding 28). De membranen liggen dicht tegen elkaar aan en vormen afgeplatte holten en kanaaltjes. De ruimten tussen de membranen staan met elkaar in verbinding. Er zijn twee typen endoplasmatisch reticulum: ruw en glad.
Op het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (RER) komen ribosomen voor. Ook in het cytoplasma komen ribosomen voor. Ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum geven hun eiwitten af in de holten van het endoplasmatisch reticulum. De eiwitmoleculen worden verpakt in een blaasje dat wordt afgesnoerd van het membraan van het RER.
Glad endoplasmatisch reticulum (GER) heeft geen ribosomen. GER speelt een rol bij de stofwisseling in de cel, zoals bij de productie van vetten of het afbreken van gifstoffen.
Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. 
Eiwitten afgesnoerd van ruw ER: nog geen goede vorm!


Eiwitten gaan in blaasjes van RER naar Golgi-systeem

Slide 21 - Slide

Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. Het golgisysteem bestaat uit series opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma van de cel (zie afbeelding 29). Het golgisysteem neemt de blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert het golgisysteem de eiwitten in blaasjes af.
Golgi-systeem

Slide 22 - Slide

Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. Het golgisysteem bestaat uit series opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma van de cel (zie afbeelding 29). Het golgisysteem neemt de blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert het golgisysteem de eiwitten in blaasjes af.
Golgi-systeem
  • Serie opeengestapelde platte membranen. 

  • Functie: neemt blaasjes op en geeft
     eiwitten definitieve vorm. 

  • Dan snoeren de eiwitten in blaasjes af. 

Slide 23 - Slide

Het RER heeft een transportfunctie. De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnoert, hebben nog niet de uiteindelijke vorm en worden naar het golgisysteem getransporteerd. Het golgisysteem bestaat uit series opeengestapelde platte membranen in het cytoplasma van de cel (zie afbeelding 29). Het golgisysteem neemt de blaasjes op en bewerkt de eiwitmoleculen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert het golgisysteem de eiwitten in blaasjes af.
Exocytose
Versmelten van blaasjes met het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren.

Secretie = het afgeven van stoffen door cellen (bijvoorbeeld cellen van klieren). 

Slide 24 - Slide

Blaasjes die afgesnoerd zijn van het golgisysteem, kunnen versmelten met het celmembraan en de eiwitten afgeven, zodat ze buiten de cel terechtkomen. Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren, noem je exocytose (zie afbeelding 30). Het afgeven van stoffen door cellen noem je secretie. In cellen van klieren (bijvoorbeeld een speekselklier) en cellen van slijmvlies vindt veel secretie plaats.
Er zijn ook blaasjes die van het golgisysteem afsnoeren en in de cel blijven, zoals lysosomen. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen en kunnen stoffen afbreken. Lysosomen kunnen samensmelten met blaasjes die zijn gevuld met voedingsstoffen of afvalstoffen. Vervolgens zetten de enzymen deze stoffen om in andere producten, die in de cel worden gebruikt of worden uitgescheiden.
In afbeelding 31 zie je de processen van eiwitsynthese tot secretie schematisch weergegeven.
Lysosomen
  • Sommige blaasjes blijven in de cel. 

  • Eiwitten in lysosomen zijn enzymen
    --> breken afval- en voedingsstoffen af. 

Slide 25 - Slide

 Het afgeven van stoffen door cellen noem je secretie. In cellen van klieren (bijvoorbeeld een speekselklier) en cellen van slijmvlies vindt veel secretie plaats.
Er zijn ook blaasjes die van het golgisysteem afsnoeren en in de cel blijven, zoals lysosomen. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen en kunnen stoffen afbreken. Lysosomen kunnen samensmelten met blaasjes die zijn gevuld met voedingsstoffen of afvalstoffen. Vervolgens zetten de enzymen deze stoffen om in andere producten, die in de cel worden gebruikt of worden uitgescheiden.
In afbeelding 31 zie je de processen van eiwitsynthese tot secretie schematisch weergegeven.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Mitochondriën
  • Ovaalvormig met dubbel membraan (binnenmembraan geplooid). 

Functie = ATP (energie) maken:
1. Glucose wordt via verbranding (met enzymen en O2) afgebroken. 
2. Met energie die vrijkomt wordt ATP (adenosinetrifosfaat) gemaakt. 

  • ATP gaat naar plaatsen in cel waar energie nodig is. 

Slide 27 - Slide

Voor veel processen in de cel is energie nodig, die geleverd wordt door mitochondriën. Mitochondriën (enkelvoud: mitochondrium) zijn ovaalvormige organellen. Ze hebben dubbele membranen waarvan het binnenmembraan sterk is geplooid (zie afbeelding 32). In het binnenmembraan van mitochondriën wordt via verbranding glucose afgebroken. Daarvoor zijn onder andere enzymen en zuurstof nodig. Met de energie die hierbij vrijkomt worden energierijke moleculen van de stof ATP (adenosinetrifosfaat) gemaakt. Als ergens in de cel energie nodig is, wordt die geleverd door de ATP-moleculen.
De enzymen die nodig zijn voor de productie van ATP liggen in het binnenmembraan van een mitochondrium. Door de plooiing van dit binnenmembraan is de oppervlakte wel 5× zo groot als die van het buitenmembraan. Hierdoor is er veel ruimte voor de productie van ATP-moleculen. De ATP-moleculen worden vanuit het mitochondrium getransporteerd naar plaatsen in de cel waar energie nodig is. Het aantal mitochondriën in een cel is afhankelijk van de activiteit van de cel.
Chloroplasten
  • Zetten CO2 en water om in glucose en O2 met behulp van licht (fotosynthese)

  • Ook opgebouwd uit dubbel membraan met daarin platte blaasjes. 

  • --> hierin zit chlorofyl (groene pigment) en enzymen. 

Slide 28 - Slide

Bij fotosynthese zetten de chloroplasten in plantaardige cellen koolstofdioxide en water om in glucose en zuurstof met behulp van licht. Chloroplasten bezitten, net als mitochondriën, een dubbel membraan (zie afbeelding 33). Binnenin bevinden zich membranen die een soort platte blaasjes vormen met daartussen verbindingen. De platte blaasjes lijken gerangschikt te liggen als stapels munten. In deze membranen liggen het lichtgevoelige pigment chlorofyl en de enzymen voor de fotosynthese.
Cytoskelet
  • Netwerk van eiwitvezels (microfilamenten en microtubuli).

  • Functie: vorm van cellen behouden (of veranderen).  

  • Motoreiwitten gebruiken cytoskelet als transportsysteem. 

Slide 29 - Slide

Binnen in cellen bevindt zich een netwerk van eiwitvezels dat het cytoskelet heet (zie afbeelding 34). Het cytoskelet zorgt ervoor dat cellen hun vorm behouden. Het kan er ook voor zorgen dat cellen van vorm kunnen veranderen en zich kunnen verplaatsen. Het cytoskelet kan, zoals bij een amoebe, uitstulpingen (schijnvoetjes) vormen, doordat de vezels langer of korter worden. Met die schijnvoetjes kan een amoebe zich voortbewegen of voedsel insluiten (zie afbeelding 35).
Ciliën (enkelvoud cilium) of trilharen zijn organellen die eiwitvezels bevatten en ook behoren tot het cytoskelet. Ze kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel. Daarnaast hebben ze ook een functie bij de voortbeweging. Zo kunnen pantoffeldiertjes zich met de ciliën op de buitenkant van hun cel snel verplaatsen. Ze kunnen er ook voedseldeeltjes mee naar hun celmond toe bewegen. Sommige eencelligen (bijvoorbeeld oogdiertjes) en voortplantingscellen hebben een flagel (zweephaar) waarmee ze zich kunnen voortbewegen (zie afbeelding 36).
Speciale eiwitten, de motoreiwitten, gebruiken het cytoskelet als transportsysteem. Motoreiwitten lijken op een lichaam met twee voetjes die om de beurt een stapje zetten. Zo verplaatsen zij zich langs het cytoskelet en transporteren organellen of blaasjes die zijn gevuld met eiwitten, bijvoorbeeld een lysosoom (zie afbeelding 37). Op die manier kunnen bijvoorbeeld zenuwcellen eiwitten over een afstand van wel 1 meter vervoeren (zie afbeelding 38).

Microtubuli zorgen met name voor de localisatie van organellen in de cel en langs microtubuli kan er transport plaatsvinden met behulp van motoreiwitten.

Slide 30 - Video

This item has no instructions

Cytoskelet

Slide 31 - Slide

Binnen in cellen bevindt zich een netwerk van eiwitvezels dat het cytoskelet heet (zie afbeelding 34). Het cytoskelet zorgt ervoor dat cellen hun vorm behouden. Het kan er ook voor zorgen dat cellen van vorm kunnen veranderen en zich kunnen verplaatsen. Het cytoskelet kan, zoals bij een amoebe, uitstulpingen (schijnvoetjes) vormen, doordat de vezels langer of korter worden. Met die schijnvoetjes kan een amoebe zich voortbewegen of voedsel insluiten (zie afbeelding 35).
Ciliën (enkelvoud cilium) of trilharen zijn organellen die eiwitvezels bevatten en ook behoren tot het cytoskelet. Ze kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel. Daarnaast hebben ze ook een functie bij de voortbeweging. Zo kunnen pantoffeldiertjes zich met de ciliën op de buitenkant van hun cel snel verplaatsen. Ze kunnen er ook voedseldeeltjes mee naar hun celmond toe bewegen. Sommige eencelligen (bijvoorbeeld oogdiertjes) en voortplantingscellen hebben een flagel (zweephaar) waarmee ze zich kunnen voortbewegen (zie afbeelding 36).
Speciale eiwitten, de motoreiwitten, gebruiken het cytoskelet als transportsysteem. Motoreiwitten lijken op een lichaam met twee voetjes die om de beurt een stapje zetten. Zo verplaatsen zij zich langs het cytoskelet en transporteren organellen of blaasjes die zijn gevuld met eiwitten, bijvoorbeeld een lysosoom (zie afbeelding 37). Op die manier kunnen bijvoorbeeld zenuwcellen eiwitten over een afstand van wel 1 meter vervoeren (zie afbeelding 38).

Microtubuli zorgen met name voor de localisatie van organellen in de cel en langs microtubuli kan er transport plaatsvinden met behulp van motoreiwitten.
Cytoskelet
  • Ciliën (trilharen):
    1. Signalen uit omgeving waarnemen en doorgeven aan cel. 
    2. Voortbewegen.

  • Flagel (zweephaar): voortbewegen. 

Slide 32 - Slide

Binnen in cellen bevindt zich een netwerk van eiwitvezels dat het cytoskelet heet (zie afbeelding 34). Het cytoskelet zorgt ervoor dat cellen hun vorm behouden. Het kan er ook voor zorgen dat cellen van vorm kunnen veranderen en zich kunnen verplaatsen. Het cytoskelet kan, zoals bij een amoebe, uitstulpingen (schijnvoetjes) vormen, doordat de vezels langer of korter worden. Met die schijnvoetjes kan een amoebe zich voortbewegen of voedsel insluiten (zie afbeelding 35).
Ciliën (enkelvoud cilium) of trilharen zijn organellen die eiwitvezels bevatten en ook behoren tot het cytoskelet. Ze kunnen signalen uit de omgeving waarnemen en doorgeven aan de cel. Daarnaast hebben ze ook een functie bij de voortbeweging. Zo kunnen pantoffeldiertjes zich met de ciliën op de buitenkant van hun cel snel verplaatsen. Ze kunnen er ook voedseldeeltjes mee naar hun celmond toe bewegen. Sommige eencelligen (bijvoorbeeld oogdiertjes) en voortplantingscellen hebben een flagel (zweephaar) waarmee ze zich kunnen voortbewegen (zie afbeelding 36).
Speciale eiwitten, de motoreiwitten, gebruiken het cytoskelet als transportsysteem. Motoreiwitten lijken op een lichaam met twee voetjes die om de beurt een stapje zetten. Zo verplaatsen zij zich langs het cytoskelet en transporteren organellen of blaasjes die zijn gevuld met eiwitten, bijvoorbeeld een lysosoom (zie afbeelding 37). Op die manier kunnen bijvoorbeeld zenuwcellen eiwitten over een afstand van wel 1 meter vervoeren (zie afbeelding 38).

Microtubuli zorgen met name voor de localisatie van organellen in de cel en langs microtubuli kan er transport plaatsvinden met behulp van motoreiwitten.
Membranen
  • Dubbele laag fosfolipiden (vetachtige stof) met daarin eiwitmoleculen. 

  • Fosfaatgroep = hydrofiel (polair)
  • Lipiden (vetzuren) = hydrofoob (apolair)

  • Hydrofiele uiteinden naar buiten toe. 
  • Hydrofobe uiteinden naar binnen toe.  

Slide 33 - Slide

Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen aan hun omgeving af. Deze stoffen passeren hierbij het celmembraan. Stoffen passeren in de cel ook membranen van organellen.
Membranen in de cel bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden (vetachtige stoffen, BiNaS tabel 67G3) met daartussen eiwitmoleculen (zie afbeelding 39). Een fosfolipidemolecuul bestaat aan de ene kant uit een fosfaatgroep die in water oplosbaar is. In water oplosbaar noem je hydrofiel (polair). De andere kant is waterafstotend of hydrofoob (apolair) en bestaat uit twee lange vetzuurstaarten. Apolaire moleculen zijn oplosbaar in vetachtige stoffen. In een membraan trekken de hydrofiele koppen van de fosfolipidemoleculen naar de waterige omgeving toe. De hydrofobe staarten trekken elkaar aan en keren zich juist van water af. Zo ontstaat een dubbele laag van fosfolipiden. De fosfolipiden in het membraan zijn voortdurend in beweging, waardoor een membraan geen vaste of harde wand is, maar een dun vloeibaar vliesje. Membranen kunnen hierdoor allerlei vormen aannemen.
In een celmembraan liggen membraaneiwitten. Veel van deze eiwitten spelen een rol bij het transport van stoffen in en uit een cel. Daarnaast zijn er receptoreiwitten waaraan koolhydraatketens zitten, net als aan sommige fosfolipiden. Die koolhydraatketens spelen een rol bij de herkenning van de cel door eiwitten in het membraan van andere cellen.
Membranen
In membraan liggen membraaneiwitten.
      spelen rol bij transport van stoffen. 


Receptoreiwitten met koolhydraatketens.
      spelen rol bij herkenning door eiwitten in membraan van andere cellen.  

Slide 34 - Slide

Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen aan hun omgeving af. Deze stoffen passeren hierbij het celmembraan. Stoffen passeren in de cel ook membranen van organellen.
Membranen in de cel bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden (vetachtige stoffen, BiNaS tabel 67G3) met daartussen eiwitmoleculen (zie afbeelding 39). Een fosfolipidemolecuul bestaat aan de ene kant uit een fosfaatgroep die in water oplosbaar is. In water oplosbaar noem je hydrofiel (polair). De andere kant is waterafstotend of hydrofoob (apolair) en bestaat uit twee lange vetzuurstaarten. Apolaire moleculen zijn oplosbaar in vetachtige stoffen. In een membraan trekken de hydrofiele koppen van de fosfolipidemoleculen naar de waterige omgeving toe. De hydrofobe staarten trekken elkaar aan en keren zich juist van water af. Zo ontstaat een dubbele laag van fosfolipiden. De fosfolipiden in het membraan zijn voortdurend in beweging, waardoor een membraan geen vaste of harde wand is, maar een dun vloeibaar vliesje. Membranen kunnen hierdoor allerlei vormen aannemen.
In een celmembraan liggen membraaneiwitten. Veel van deze eiwitten spelen een rol bij het transport van stoffen in en uit een cel. Daarnaast zijn er receptoreiwitten waaraan koolhydraatketens zitten, net als aan sommige fosfolipiden. Die koolhydraatketens spelen een rol bij de herkenning van de cel door eiwitten in het membraan van andere cellen.
Transport via blaasjes
  • Endocytose: het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen.

Slide 35 - Slide

Blaasjes die zijn afgesnoerd van het golgisysteem, kunnen versmelten met het celmembraan. Veel cellen kunnen hun membraan ook instulpingen naar binnen toe laten maken en zo stoffen uit de omgeving opnemen. Het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen, noem je endocytose (zie afbeelding 40). Het blaasje dat zich afsnoert van het celmembraan noem je een endosoom. In de cel versmelt het endosoom met een lysosoom, waarna enzymen uit het lysosoom de stoffen in het endosoom afbreken. Via transporteiwitten komen de afbraakproducten in het cytoplasma.

Slide 36 - Link

This item has no instructions

Maak nu opdracht 57 t/m 74
Oefen de Flitskaarten en Test Jezelf van B4


Klaar?
Neem de Context wetenschap 'Motoreiwitten zijn soms de weg kwijt' door en maak de opdrachten 75 en 76

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Volgend lesuur
Wervorm expertgroepjes organellen

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Werkvorm organellen
  1. Per tweetallen krijgen jullie één organel: hier verdiep je je goed in (ook kunnen tekenen!). (10 minuten)
  2. Vervolgens gaan de tweetallen uit elkaar en maken we 2 groepen. 
  3. Per groep:
    - een grote tekening maken van een cel met de verschillende organellen. 
    - je vertelt je groepje alles over jouw organel. (10 minuten)
  4. Korte presentatie per groep over de organellen (iedereen moet elke organel kunnen uitleggen). ( 2x 5 minuten)

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Werkvorm organellen
Verdeling organellen:
Tweetal 1:  celkern en ribosomen
Tweetal 2: Ruw en glad ER
Tweetal 3: Golgi-systeem
Tweetal 4: Mitochondriën 
Tweetal 5: Cytoskelet
(6: Celmembraan)

Slide 40 - Slide

This item has no instructions