OSP - lesweek 10

Vak: Ondersteuningsplan (OSP)
Semester: 3
Docenten: Frank van Aken
1 / 29
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Ondersteuningsplan (OSP)
Semester: 3
Docenten: Frank van Aken

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Je gaat na of je de behandelde theorie voldoende beheerst om je eindopdracht te maken

Slide 2 - Slide

Programma
Wat
Hoe lang
Opening
10 minuten
Wat weet je nog?
40 minuten
Vooruitblik resterende lessen
10 minuten
Aan de slag
20 minuten
Afronden les
10 minuten

Slide 3 - Slide

It's Learning is bijgewerkt!
Sinds deze week is de tegel van OSP in It's actief. Alle informatie over OSP is vanaf nu te vinden onder deze tegel en niet meer bij SLB

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?
Je krijgt een 'oefentoets' over de lesstof die we tot nu toe behandeld hebben: 13 meerkeuze en 2 open vragen.

Je krijgt per onderdeel meerdere vragen. Bepaal na afloop van elk onderwerp of je voldoende/onvoldoende weet van het onderwerp


Slide 5 - Slide

Onderwerp 1: Algemene informatie over de module

Slide 6 - Slide

De eindopdracht van OSP valt onder de kwalificerende eindopdracht. Welke modules vallen er onder die kwalificerende eindopdracht?
A
Ondersteuningsplan, Onvoorziene en crisissituaties, Participatie
B
Ondersteuningsplan, Observeren en Professionaliseren
C
Ondersteuningsplan, Afstemmen van Zorg en Evalueren
D
Ondersteuningsplan, Zorgtechnisch handelen en Gezondheid en Voeding

Slide 7 - Quiz

Door wie wordt jouw eindopdracht OSP beoordeeld?
A
Docent van school en examinator van stage
B
Docent van school en praktijkbegeleider
C
Praktijkbegeleider
D
Examinator van stage

Slide 8 - Quiz

In de rubrics staan dikgedrukte en normaalgedrukte criteria. Wat is het verschil tussen de twee?
A
De normaalgedrukte criteria MOET je behaald hebben
B
De dikgedrukte criteria MOET je behaald hebben
C
Er is geen verschil, sprake van een typefout
D
De dikgedrukte criteria gelden alleen voor niveau 4-studenten

Slide 9 - Quiz

Wanneer lever je de eindopdracht in?
A
Dat mag je zelf weten
B
Voor 1 februari
C
Voor de kerstvakantie
D
Zo snel mogelijk

Slide 10 - Quiz

Onderwerp 2: Eigen Regie en SMART-doelen
Vorig onderdeel meer dan 2 fouten? Check de theorie nog eens!

Slide 11 - Slide

Welke omschrijving past het beste bij het begrip zelfbeschikkingsrecht?
A
Het recht om eigen keuzes te maken in zijn/haar leven
B
Het recht van de cliënt om zo goed mogelijke begeleiding te krijgen
C
Het recht om als professional keuzes te maken voor je cliënt
D
Het recht om altijd contact te kunnen leggen met een begeleider

Slide 12 - Quiz

Alles wat een persoon aan kan zonder dat er problemen ontstaan voor die persoon noem je:
A
Draagkracht
B
Draaglast

Slide 13 - Quiz

Bij het opstellen van SMART-doelen moet je het doel zo verwoorden dat je kunt checken of de cliënt het doel bereikt heeft.

Onder welke letter van SMART valt dit?
A
Specifiek
B
Meetbaar
C
Acceptabel
D
Realistisch of Tijdsgebonden

Slide 14 - Quiz

Het doel 'De cliënt belt binnen nu en een maand dagelijks 9 uur lang met haar familie zodat haar sociale netwerk vergroot wordt' is niet SMART.

Op welk onderdeel is dit doel niet SMART?
A
Specifiek
B
Meetbaar
C
Acceptabel
D
Realistisch of Tijdsgebonden

Slide 15 - Quiz

Onderwerp 3: Ordeningsmodellen
Vorig onderdeel meer dan 2 fouten? Check de theorie nog eens!

Slide 16 - Slide

Wat is een ordeningsmodel?
A
Een checklist om te bepalen welke cliënt extra ondersteuning nodig heeft
B
Een planning van welke collega verantwoordelijk is voor welke cliënt
C
Een lijst met tips om agressief gedrag van cliënten te voorkomen
D
Een manier om informatie over de cliënt op een duidelijke manier te tonen

Slide 17 - Quiz

Hoe heet het ordeningsmodel waarbij je op 7 verschillende onderwerpen informatie over de cliënt verzamelt?
A
De zelfredzaamheidsmatrix
B
Het model van de positieve gezondheid
C
Het model van de ontwikkelingsgebieden
D
Het model van de leefgebieden

Slide 18 - Quiz

Onderwerp 4: Methodieken
Vorig onderdeel meer dan 2 fouten? Check de theorie nog eens!

Slide 19 - Slide

Wat is GEEN kenmerk van een methodiek?
A
Een methodiek moet doelgericht zijn
B
Een methodiek moet procesmatig zijn
C
Een methodiek moet ingewikkeld zijn
D
Een methodiek moet systematisch zijn

Slide 20 - Quiz

Noem een begeleidingsmethodiek die jij kent

Slide 21 - Open question

Onderwerp 5: Evalueren
Vorig onderdeel meer dan 2 fouten? Check de theorie nog eens!

Slide 22 - Slide

Welke soort evaluatie gaat vooral over de manier waarop de begeleiding verlopen is?
A
Productevaluatie
B
Procesevaluatie

Slide 23 - Quiz

Stel: je hebt een cliënt begeleid met het doel 'de cliënt belt wekelijks maximaal 10 minuten met zijn moeder'

De vraag 'Hoe verliep het gesprek met zijn moeder?' is een voorbeeld van:

A
Productevaluatie
B
Procesevaluatie

Slide 24 - Quiz

Stel: je hebt een cliënt begeleid met het doel 'de cliënt belt wekelijks maximaal 10 minuten met zijn moeder'

De vraag 'Hoe vaak heeft de cliënt gebeld?' is een voorbeeld van:

A
Productevaluatie
B
Procesevaluatie

Slide 25 - Quiz

Stel: je hebt een cliënt begeleid met het doel 'de cliënt belt wekelijks maximaal 10 minuten met zijn moeder'

Bedenk een evaluatievraag en zet erachter of je vraag een product- of procesevaluatievraag is

Slide 26 - Open question

Einde 'oefentoets'
Zijn er onderwerpen uit de 'oefentoets' die nog lastig waren?

Slide 27 - Slide

We hebben nog 6 lessen voordat de eindopdracht ingeleverd moet worden. Wat heb jij de aankomende lessen nodig om de eindopdracht te halen?

Slide 28 - Mind map

Slide 29 - Slide