Herhalingsles klas 2E hoofdstuk 3

Pak voor je: 
Informatieboek blz. 38/39
Werkboek blz. 50/51
1 / 50
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak voor je: 
Informatieboek blz. 38/39
Werkboek blz. 50/51

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Welkom! 
- Schema landen, leiders, ideologie
- Nakijken §3.4
- Herhalingsquiz H3 
- Aandachtspunten toets
- Afsluiting 

Slide 2 - Slide

Schema landen - leiders - ideologie
land
leider
ideologie

Slide 3 - Slide

Nakijken §3.4 
Vraag 3-4-6-7

Slide 4 - Slide

Vraag 3a
  • 3a) B, C, E

Slide 5 - Slide

Vraag 3b
x
A antidemocratisch
B gewelddadig
C nationalistisch
D racistisch
E totalitair
Fascisten                  Nazi's

Slide 6 - Slide

Vraag 3c
3c)
  • 1. Kleine
  • 2. radicale, Nederland
  • 3. weinig

Slide 7 - Slide

Vraag 4
  • Bijvoorbeeld: De NSB was een navolger van de partij van Hitler.

Slide 8 - Slide

Vraag 6
  • 6a) 1. burgerrechten
  • 2. dictatuur
  • 3. ideeën om te verspreiden 
  • 4. concentratiekampen
  • B) 1. Ideeën systematisch verspreiden 
  •      2. bangmakerij

  • C) Bijvoorbeeld: hij vergrootte het leger, voerde de dienstplicht weer in en gaf opdrachten aan de oorlogsindustrie, waar wapens gemaakt werden. 
  • D) Bijvoorbeeld: hierdoor verdween de werkloosheid en dat vonden mensen goed. 

Slide 9 - Slide

Vraag 7 
  • 7a) 
  • 1. persoon 3 
  • 2. persoon 4 
  • 3. persoon 1 
  • 4. persoon 2 

  • b) C en D

Slide 10 - Slide

Herhalingsquiz

Slide 11 - Slide

Herhalingsquiz
Wie: Je werkt samen met je buur, in 2tallen. 
Hoe: Je werkt op fluisterniveau, je overlegt
rustig met elkaar. NIET met 
degene achter/voor je! 
Waarop: per 2tal 1 wisbordje. 
Je mag je boek gebruiken!
Vragen op volgorde per §


Slide 12 - Slide

§3.1 De Eerste Wereldoorlog

Slide 13 - Slide

Welk woord wordt bedoeld?
trots op je eigen land – vlag – volkslied

Slide 14 - Open question

Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 15 - Quiz

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 16 - Quiz

Welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
soldaat
B
volkslied
C
uniform
D
medailles

Slide 17 - Quiz

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 18 - Quiz

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 19 - Quiz

Welk woord wordt bedoeld?
vrienden – helpen – landen - oorlog

Slide 20 - Open question

Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette de ...

Slide 21 - Open question

Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO

Slide 22 - Quiz

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.

Slide 23 - Quiz

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nederland ...
A
Neutraal
B
Bij de Geallieerden
C
Bij de Centralen

Slide 25 - Quiz

De gevolgen voor Nederland tijdens WOI waren:
A
Honger en Armoede in NL
B
Er waren geen gevolgen voor NL
C
Honger, armoede en Belgische vluchtelingen kwamen naar NL

Slide 26 - Quiz

Wat werd afgesproken in het Verdrag van Versailles?

Slide 27 - Open question

In welk jaar werd de Vrede van Versailles getekend?
A
1918
B
1919
C
1920
D
1917

Slide 28 - Quiz

§3.2 De nieuwe kaart van Europa

Slide 29 - Slide

Hoe komt Lenin aan de macht?
A
Tijdens de Februarirevolutie in 1917
B
Tijdens de Oktoberrevolutie in 1917
C
Tijdens de Burgeroorlog 1918-1922
D
In 1922 bij de stichting van de Sovjet-Unie

Slide 30 - Quiz

Wie is deze man?
A
Lenin
B
Stalin
C
Trotski
D
Mussolini

Slide 31 - Quiz

Gelijkheid is een kenmerk bij ...
A
Fascisme
B
Communisme

Slide 32 - Quiz


Welke Tsaar werd afgezet en later ook door de communisten vermoord? 
A
Tsaar Nicolaas II
B
Tsaar Vladimir III
C
Prinses Sisi
D
Tsaar Ferdinand I

Slide 33 - Quiz

Lenin was de opvolger van Stalin
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze uitleg: een land waar de overheid volledig heerst over de samenleving (bepaald wat mensen mogen denken, welke krant ze lezen enz.)
A
Nationalisme
B
Planeconomie
C
Totalitaire staat
D
Vrije staat

Slide 35 - Quiz

§3.3 een welvarende 
tijd

Slide 36 - Slide

Na de Eerste Wereldoorlog ging het in de jaren '20 beter met de economie
A
niet waar
B
waar

Slide 37 - Quiz


Hoe heten de bruisende jaren 20 in Amerika
A
De Boring Twenties
B
De Roaming Twenties
C
De Roaring Twenties
D
De Storming Twenties

Slide 38 - Quiz

Wat is een consumptiemaatschappij?
A
maatschappij waarin mensen spullen kunnen kopen voor een aangenaam leven
B
maatschappij van liefdadigheid
C
maatschappij waarin niet geleend mag worden
D
de jaren 20

Slide 39 - Quiz

Welke leider hoort bij het fascisme?
A
Adolf Hitler
B
Vladimir Lenin
C
Jozef Stalin
D
Benito Mussolini

Slide 40 - Quiz

In welk jaar wordt Mussolini de baas in Italië?
A
1914
B
1917
C
1919
D
1922

Slide 41 - Quiz

Welk kenmerk hoort niet bij het fascisme?
A
Democratisch bestuur
B
Nationalisme
C
Persoonsverheerlijking
D
Geweld

Slide 42 - Quiz

Noem twee kenmerken van het fascisme

Slide 43 - Open question

§3.4 De crisistijd

Slide 44 - Slide

Welke twee leiders van totalitaire regimes zijn dit?
A
Stalin en Mussolini
B
Hitler en Lenin
C
Stalin en Hitler
D
Mussolini en Hitler

Slide 45 - Quiz

Wat is een totalitaire staat?
A
een staat waarin iedereen zich voorbereidt op een oorlog
B
een staat met één ideologie die doordringt op alle terreinen van de samenleving
C
een staat waarin de regering zeer weinig macht heeft
D
een antidemocratische staat met een extreem nationalistische partij aan de macht

Slide 46 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze definitie: 'systematisch opdringen van ideeën'
A
Intimidatie
B
Indoctrinatie
C
uitkering
D
ideologie

Slide 47 - Quiz

Wat moet ik leren? 
  • Begrippen 
  • Jaartallen 
  • Personen 
  • Leerdoelen
  • Schema 

Slide 48 - Slide

Tijdens de toets (1)
  • Lees de vragen goed!

  • Eerst nadenken, dan pas schrijven: wat wordt er eigenlijk gevraagd?

  • Schrijf zo compleet mogelijk op:
Als er twee verschillende handelingen worden gevraagd, schrijf dan ook twee dingen op. VB: Geef het jaartal ÉN leg uit..

Slide 49 - Slide

Tijdens de toets (2)
  • Schrijf niet te weinig redenen op als er bijv: 2 dingen gevraagd worden, kruis er dan ook twee aan. 



  •  Tijd over? Lees na het maken van alle vragen, de toets nog eens goed door.

Slide 50 - Slide