2M1 - H3 herhalingsvragen

Herhalingsvragen H3
1 / 34
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalingsvragen H3

Slide 1 - Slide

§3.1 'De Eerste Wereldoorlog'

Slide 2 - Slide

Van wanneer tot wanneer duurde de Eerste Wereldoorlog?

Slide 3 - Open question

Sleep de oorzaken naar de juiste omschrijving.
Wedstrijd van militaire overmacht.
Trots zijn op je leger en soldaten.
Het ontstaan en de groei van fabrieken. 
Trots zijn op je eigen land en volk.
Samenwerkingsverband tussen landen.
Nationalisme
Militarisme
Wapenwedloop
Bondgenootschappen
Industrialisatie

Slide 4 - Drag question

Militarisme 
Bondgenoot-schappen
Wapenwedloop
Nationalisme

Slide 5 - Drag question

Welke landen horen bij welk bondgenootschap?
Verenigde Staten
Frankrijk
Rusland
Oostenrijk- Hongarije
Duitsland
Groot-Brittannië
Geallieerden
Centralen

Slide 6 - Drag question

Welke moord was de
aanleiding voor het uitbreken
van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, Franz Ferdinand

Slide 7 - Quiz

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten de Centralen en de Geallieerden tegen elkaar.

Welke landen hoorden toen bij welk bondgenootschap?

Sleep de bondgenoten naar de juiste plek.

Geallieerden
Geallieerden
Geallieerden
Centralen
Centralen
Centralen

Slide 8 - Drag question

Wat was het ''Von Schlieffenplan"?

A
Tweefrontenoorlog voorkomen door BE/FA eerst aan te vallen.
B
Tweefrontenoorlog veroorzaken door FA en RUS tegelijk aan te vallen.
C
Tweefrontenoorlog voorkomen door eerst RUS aan te vallen.
D
Noord, zuid, oost, west-front aanvallen: vierfrontenoorlog.

Slide 9 - Quiz

Sleep de punaise naar het kaartje over de 
Eerste Wereldoorlog.

Slide 10 - Drag question

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 11 - Quiz

Zet de gebeurtenis bij het juiste jaartal:
1914
1917
1918
1919
Rusland sluit wapenstilstand met Duitsland.
Het Verdrag van Versailles wordt getekend.
De Eerste Wereldoorlog is voorbij.
De Eerste Wereldoorlog breekt uit.

Slide 12 - Drag question

➤Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later.
De oorlog is voorbij: 
op 11 november 1918
Kroonprins Frans-Ferdinand wordt vermoord door Gavrilo Princip.
Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland.
De Verenigde Staten gaan meedoen met de oorlog.
De Eerste Wereldoorlog begint.

Slide 13 - Drag question

§3.2 'De nieuwe kaart van Europa'
NIEUW

Slide 14 - Slide

Hoe heet het vredesverdrag waarmee er een einde kwam aan de Eerste Wereldoorlog?
A
De vrede van Versailles
B
De vrede van Parijs
C
De vrede van Berlijn
D
De vrede van Londen

Slide 15 - Quiz

In welk jaar wordt het Verdrag van Versailles gesloten?
A
1914
B
1916
C
1918
D
1919

Slide 16 - Quiz

Noteer de drie belangrijkste afspraken van het Verdrag van Versailles.

Slide 17 - Open question

 In het verdrag van Versailles zie je allerlei wensen van Frankrijk en Engeland terug. Maak de juiste combinaties.
Duitsland krijgt de schuld van de schade die door de oorlog is ontstaan.
Duitsland mag nooit een wereldmacht worden.
Duitsland mag nooit meer oorlog voeren.
Duitsland mag geen gevaar voor Frankrijk meer zijn. 
1  Duitsland moet zijn kolonies afstaan.
2  Het Duitse leger mag niet meer dan 100.000 man sterk zijn.
3  Duitsland mag geen soldaten in het Rijnland plaatsen. 
4  Duitsland moet herstelbetalingen doen. 

Slide 18 - Drag question

Veel zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.

Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.

Slide 19 - Quiz

Wat is een 'revolutie'?

Slide 20 - Open question

Wat vonden de communisten het belangrijkst?
A
Veel economische groei
B
Gelijke verdeling van bezit
C
Vrijheid
D
Gelijke rechten

Slide 21 - Quiz

§3.3 'Een welvarende tijd'
NIEUW

Slide 22 - Slide

Wie is de grondlegger van het fascisme?
A
Adolf Hitler
B
Benito Mussolini
C
Francisco Franco
D
Jozef Stalin

Slide 23 - Quiz

Wat is fascisme?
A
een antidemocratische, totalitaire en nationalistische beweging
B
een antidemocratische beweging die streeft naar een maatschappij zonder privébezit
C
verheerlijking van alles wat met het leger te maken heeft
D
het gevechtsklaar maken van het leger voor de oorlog

Slide 24 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van Fascisme?
A
nationalisme
B
een sterke leider
C
gebruik van geweld
D
racisme/anti-semitisme

Slide 25 - Quiz

Kies de kenmerken van het fascisme
FASCISME
Democratie
Een sterke en machtige leider
Het toepassen van geweld
Gelijkheid
Persvrijheid
Censuur
Totalitair

Slide 26 - Drag question

Waar
Niet
waar
Het fascisme was tegen het communisme.
Veel fascisten waren veteranen uit de Eerste Wereldoorlog.
Mussolini werd de nieuwe koning van Italië.
Mussolini liet zich 'il duce' noemen, dat betekent 'de leider'.
Fascisme is tegen de democratie.
Fascisme is tegen nationalisme.

Slide 27 - Drag question

§3.4 'De crisistijd'
NIEUW

Slide 28 - Slide

Winston Churchill
Adolf Hitler
Vladimir Lenin
Jozef Stalin
Benito Mussolini
Werd in mei 1940 minister-president.
Werd ook wel Il Duce genoemd.
Was de opvolger van Lenin.
Werd ook wel Führer genoemd.
De eerste leider van de Sovjet-Unie. 

Slide 29 - Drag question

Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.

Slide 30 - Quiz

Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?

A
Het Dawesplan werd stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
De Am.president had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.

Slide 31 - Quiz

Kies de kenmerken van het nationaal-socialisme
NATIONAAL
SOCIALISME 
Democratie
Een sterke en machtige leider
Het toepassen van geweld
Gelijkheid
Persvrijheid
Censuur
Totalitair

Slide 32 - Drag question

Rechts zie je 4 typeringen van het nationaal-socialisme. Sleep de juiste gevolgen (geel) hier naar toe. 
Anti-communistisch
Anti-democratisch
Totalitair
Anti-semitisch
Beheerst het leven van wieg tot graf.
Er is één sterke leider.
Mensen zijn niet gelijk (rassenleer).
Het haten van de Joden.

Slide 33 - Drag question

Kies voor iedere bron of deze past bij het fascisme of alleen bij het nationaalsocialisme.
Fascisme 
Nationaal-Socialisme

Slide 34 - Drag question