1. De zon is achter de wolken verdwenen.
2. Tim heeft Jacco echt niet geslagen.
3. Die koala's hebben zich de hele middag nog niet bewogen.
4. Vandaag ontbijten wij voor onze tent op de camping.
5. Het Nederlands elftal is donderdag naar Brazilië gevlogen.
6. Een enorme vis had Achim die dag gevangen.