PTO4 Toets havo3 H3

Toets


H3 - Sparen en lenen


1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Toets


H3 - Sparen en lenen


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Koopkracht

de hoeveelheid producten die je kunt kopen

Koopkracht is afhankelijk van je inkomen 
en inflatie (= de hoogte van de prijzen)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Inflatie

Slide 7 - Slide

Verband sparen en koopkracht
  • Spaarrente > inflatie              koopkracht van spaargeld stijgt
      Het geld dat je op de bank hebt staan wordt meer waard,
      want je kunt er meer mee kopen.


  • Spaarrente < inflatie              koopkracht van spaargeld daalt
       Het geld dat je op de bank hebt staan wordt minder waard,
       want je kunt er minder mee kopen.

Slide 8 - Slide

% - deel van het geheel
Formule     deel : geheel x 100 = ........%

Milan krijgt € 25 zakgeld per maand. Hij geeft € 17,85 per maand uit aan snacks. 
Bereken hoeveel % van zijn zakgeld Milan besteedt aan snacks. 

Slide 9 - Slide

% - deel van het geheel
Formule     deel : geheel x 100 = ........%

Milan krijgt € 25 zakgeld per maand. Hij geeft € 17,85 per maand uit aan snacks. 
Bereken hoeveel % van zijn zakgeld Milan besteedt aan snacks. 

Antwoord       17,80 : 25 x 100 = 71,4%

Slide 10 - Slide

% - van deel naar geheel
Formule     geheel : deel x 100 = ........

Aan het einde van het jaar ontvangt Sem € 13,50 rente van de bank. De bank vergoedt per jaar 1,7% rente. 
Bereken hoeveel geld Sem aan het begin van het jaar op zijn spaarrekening had staan. 

Slide 11 - Slide

% - van deel naar geheel
Formule     geheel : deel x 100 = ........

Aan het einde van het jaar ontvangt Sem € 13,50 rente van de bank. De bank vergoedt per jaar 1,7% rente. 
Bereken hoeveel geld Sem aan het begin van het jaar op zijn spaarrekening had staan. 
Antwoord >    13,50 : 0,017 = € 794,12

Slide 12 - Slide

Procentuele verandering
Formule     (Nieuw - Oud) : Oud x 100 = ........%

Op 1 januari 2022 heeft Sem € 5.600 op zijn spaarrekening staan. Op 1 januari 2023 is dit bedrag gestegen naar € 7.365. 
Bereken met hoeveel % het spaargeld van Sem is gestegen.  

Slide 13 - Slide

Procentuele verandering
Formule     (Nieuw - Oud) : Oud x 100 = ........%

Op 1 januari 2022 heeft Sem € 5.600 op zijn spaarrekening staan. Op 1 januari 2023 is dit bedrag gestegen naar € 7.365. 
Bereken met hoeveel % het spaargeld van Sem is gestegen.  

Antwoord >     (7.365 - 5.600) : 5.600 x 100 = 38,4%

Slide 14 - Slide

Teken een tijdslijn
Maak met behulp van een tijdslijn duidelijk wat er gebeurt.
  • 1 januari        € 2.000 spaargeld
  • 1 april             €      750 spaargeld opgenomen
  • 1 augustus   €      500 spaargeld gestort
Rente: 1,8% per jaar. Bereken hoeveel rente je dit jaar ontvangt.

    jan   feb   mrt   apr   mei   juni   juli   aug   sept   okt   nov   dec

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Samengestelde interest
Bedrag op spaarrekening na x perioden =
FORMULE
startbedrag x groeifactor periode
(1 + i) = groeifactor

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Vincent zet € 12.000 op zijn spaarrekening. 
Hij krijgt 1,9% rente.

Bereken hoeveel geld er na 10 jaar op zijn spaarrekening staat.

Slide 18 - Slide

Voorbeeld
Vincent zet € 12.000 op zijn spaarrekening. 
Hij krijgt 1,9% rente.

Bereken hoeveel geld er na 10 jaar op zijn spaarrekening staat.

Uitwerking = startbedrag x groeifactor jaar
€ 12.000 x 1,01910 = € 14.485,15

Slide 19 - Slide

Hoeveel vorig jaar?
Boer Simon heeft nog maar 248 schapen. 
Door het blauwtongvirus heeft hij dit jaar 23% minder schapen dan vorig jaar. 

Bereken hoeveel schapen hij vorig jaar had.

Slide 20 - Slide

Hoeveel vorig jaar?
Boer Simon heeft nog maar 248 schapen. 
Door het blauwtongvirus heeft hij dit jaar 23% minder schapen dan vorig jaar. 

Bereken hoeveel schapen hij vorig jaar had.

Antwoord >    248 : 77 x 100 = 322 schapen

Slide 21 - Slide

Procenten of procentpunten?




In de vrije sector
Stijging is procenten?
Stijging in procentpunten?

Slide 22 - Slide

Procenten of procentpunten?




In de vrije sector
Stijging is procenten?                (4,5-3,8) : 3,8 x 100 = 14,6%
Stijging in procentpunten?     4,5 - 3,8 = 0,7 procentpunt

Slide 23 - Slide

Persoonlijke lening

  • Je wilt € 10.000 lenen.
  • Je kunt maximaal € 250 per maand betalen voor de lening.

Bereken hoeveel € je aan rente hebt betaald als je de hele lening hebt afgelost.

Slide 24 - Slide

Persoonlijke lening

  • Je wilt € 10.000 lenen.
  • Je kunt maximaal € 250 per maand betalen voor de lening.

Bereken hoeveel € je aan rente hebt betaald als je de hele lening hebt afgelost.
Antwoord  >  48 x € 248,22 = € 11.914,56 - € 10.000 = € 1.914,56

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide