Pak een pen en schrift op tafel en schrijf mee! Als je dit onderdeel al makkelijk vindt, ga dan (verder) aan de slag met je huiswerk: opdracht 1 t/m 11
Slide 2 - Slide
Word order: position of adverbs
1. Adverbs of time and place
2. Adverbs of manner
3. Adverbs of frequency
Slide 3 - Slide
Adverbs of time and place
- Komen aan het einde van de zin
vb: I have to charge my e-bike battery tonight.
Bij plaats en tijd in de zin, komt plaats voor tijd.
vb: Dad ordered a solar car from Germany last week.
Slide 4 - Slide
Adverbs of manner
Geven aan hoe iets gebeurt, zoals very/really/terribly:
- komen voor het woord waarvan ze iets zeggen, als dat woord een bijvoeglijk naamwoord (adjective) of bijwoord (adverb) is.
vb: I'm very angry with you.
- Als het bijwoord iets zegt over een werkwoord komt het: aan het einde van de zin of voor het hoofdwerkwoord.
vb: Henry left the shop quietly.
vb 2: We nervously waited for the train.
Slide 5 - Slide
Adverbs of frequency
Bijwoorden die aangeven hoe vaak iets voorkomt zoals always/never/usually/often komen:
- voor het hoofdwerkwoord: I alwayswalk to school.
- na een vorm van to be: We areusually on time.
Slide 6 - Slide
Past continuous vs. past simple
Slide 7 - Slide
Past continuous vs. past simple
Slide 8 - Slide
Past continuous vs. past simple
Je gebruikt de past continuous samen met de pastsimple om aan te geven dat er iets gebeurde (korte actie; pastsimple) terwijl er al iets aan de gang was (lange actie; past continuous).
I was reading a book when the phone rang.
I was washing my car when the accident happened.
Slide 9 - Slide
Past simple vs. past continuous
I WAS WAITING (wait) for the bus when it STARTED (start) to rain.
Slide 10 - Slide
Past simple vs. past continuous
While we WERE WALKING (walk) the dog, the neighbours WERE WASHING (wash) their car.