Herhaling

Herhaling Week 36 t/m 40
Formatieve toets - MN
1 / 33
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 33 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhaling Week 36 t/m 40
Formatieve toets - MN

Slide 1 - Slide

Met het milieu bedoelen we alle natuur. Dus de omgeving waarin mensen, planten en dieren leven

Planten, dieren en mensen zijn afhankelijk van elkaar in de voedselkringloop, ze hebben elkaar nodig om te kunnen overleven. 
- Producenten = Planten
- Consumenten = Dieren/mensen
- Reducenten = Schimmels/bacteriën


Slide 2 - Slide

Planten (producenten) gebruiken koolstofdioxide en water om glucose en zuurstof mee te maken. 

Mensen en dieren (consumenten) verbranden glucose in hun lichaam om energie te krijgen, daarbij is zuurstof nodig. Bij deze verbranding ontstaat weer koolstofdioxide en water.

Organismen hebben elkaar nodig in de kringloop van fotosynthese en verbranding.  

Slide 3 - Slide

Ook jij beïnvloed de omgeving
Om te overleven heb je voedsel, water en zuurstof nodig. Dit zijn de primaire levensbehoeften van de mens. Hiervoor ben je afhankelijk van je omgeving.

Alle producten die je gebruikt hebben invloed op het milieu. Jij beïnvloed dus het milieu door spullen te kopen.

Bijvoorbeeld: als je een nieuwe computer koopt oefen je indirect veel invloed uit op het milieu. 


Slide 4 - Slide

Kringlopen
De kringloopwinkel zet zich in voor mens en milieu. Door circulatie van gebruikte goederen te stimuleren wordt de afvalberg kleiner. 

Produceren van nieuwe producten kost veel energie. Door producten te hergebruiken bespaar je op energie, water, uitstoot van schadelijke gassen, grondstoffen en arbeid. 

Slide 5 - Slide

Het scheiden van afval is erg belangrijk, van de verschillende soorten afval worden weer nieuwe bruikbare producten gemaakt, hierbij bespaar je op grondstoffen!

Slide 6 - Slide

Duurzaamheid
Duurzaamheid betekent letterlijk geschikt om lang te duren. 
- evenwicht tussen de mens, planeet en winst. 
- geen evenwicht? dan zullen de andere delen hieronder lijden.
   



Bijvoorbeeld: Als een bedrijf winst maakt, maar daarbij wordt er veel CO2 uitgestoten en er zijn slechte arbeidsomstandigheden. Dit is niet duurzaam, aangezien de Planet en People onder de Profit lijden.

Slide 7 - Slide

Bij alles wat de mens gebruikt wordt gebruik gemaakt van stoffen die de aarde heeft gemaakt. De mens belast de aarde zo erg dat er problemen ontstaan. De biodiversiteit gaat achteruit, bijen verdwijnen, grondstoffen raken op, de CO2 uitstoot is te hoog, ontbossing, en ga zo maar door..

Slide 8 - Slide

Check vragen - Wat kun jij nu vertellen over...
  • Milieu
  • Invloed van de consument op het milieu
  • Belang van hergebruiken
  • Primaire- en Secundaire levensbehoeften
  • Voedselkringloop
  • Duurzaamheid & de 3 P's
  • Biodiversiteit

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Warme & koude lucht

  • Dichtheid van warme lucht is kleiner. De lucht is lichter en stijgt daardoor op. 

  • Dichtheid van koude lucht is groter. De lucht is zwaarder en zakt daardoor naar beneden. 

Slide 17 - Slide

Warmtetransport
= Verplaatsing van warmte 

  • Straling (zonder tussenstof)
  • Stroming
  • Geleiding 

-> Slechte warmtegeleider: Isolatoren

Slide 18 - Slide

CV = Centrale verwarming
  1. Je zet de termostaat lekker hoog om je huis te verwarmen. 
  2. Bij de centrale verwarming (CV), wordt de warmte gemaakt in de CV-ketel door de verbranding van brandstof (aardgas). 
  3. Er loopt water door de CV-ketel, dit wordt verwarmt door de verbranding. 
  4. Een pomp perst het warme water door de leidingen naar de radiatoren. 
  5. De radiator wordt warm en geeft warmte af aan de lucht. 

Slide 19 - Slide

Warmte binnenhouden
Ecologische & Economische redenen ...


  • Straling: Radiatorfolie (terugkaatsen)
  • Stroming: gaten/kieren dichten
  • Geleiding; Isolatoren (niet geleidende materialen)

Slide 20 - Slide

Elektronen
Als ergens elektriciteit doorheen loopt betekent dit, dat er elektronen door kabels en apparaten stromen. Deze dragen een elektrische lading met zich mee. 

-> Elektronen zijn hele kleine energiepakketjes.
(het is een deeltje van een atoom)

Elektronen kunnen van het ene naar het andere atoom overspringen. Dit noem je geleiding. Als je elektriciteit door een koperdraad laat stromen, dan zijn dat eigenlijk elektronen die van het ene koperatoom naar het andere springen. Een stroom van elektronen is dus wat in het dagelijks leven elektriciteit heet.

Slide 21 - Slide

Stroomkringen

Slide 22 - Slide

vermogen = hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde gebruikt. 
Het vermogen druk je uit in Watt (W).


stroomsterkte = hoeveelheid elektronen. Stroomsterkte heeft de eenheid Ampère (A).

spanning = hoeveel energie de elektronen hebben. Spanning heeft de eenheid Volt (V). 

Het vermogen van een apparaat hangt dus af van de stroomsterkte en de spanning. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen met de onderstaande formule: 
 
     Vermogen = Spanning x Stroomsterkte

                  OF (in symbolen)
                       
                          P = U x I


Slide 23 - Slide

Voorbeeld vraag:
Door een elektrisch apparaat loopt een stroom van 6,0 A. Het apparaat wordt aangesloten op een spanningsbron van 110 V. Bereken hoe groot het vermogen van dit apparaat is. 

Slide 24 - Slide

Voorbeeld vraag:
Door een elektrisch apparaat loopt een stroom van 6,0 A. Het apparaat wordt aangesloten op een spanningsbron van 110 V. Bereken hoe groot het vermogen van dit apparaat is. 

P = U x I 
P = ?
U = 110 
I = 6,0

Dus: 110 x 6,0 = 660 W, het vermogen van het apparaat is 660 W.  

Slide 25 - Slide

      Voorbeeld vraag:
Bereken de stroomsterkte door een broodrooster met een vermogen van 700 W als je deze aansluit op een spanning van 230 V (stopcontact).


Slide 26 - Slide

      Voorbeeld vraag:
Bereken de stroomsterkte door een broodrooster met een vermogen van 700 W als je deze aansluit op een spanning van 230 V (stopcontact).

Formule voor berekenen stroomsterkte:    I = P : U
P = 700 W
U = 230 V
Dus: 700 : 230 = 3,0 A, de stroomsterkte is dus 3,0 A

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

TK. 6 

Slide 29 - Slide

Opdrachten HW: Rekenen met weerstand

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide