1. De orkaan (razen, vt) gisteren over het land ------------------------------------------------------------.
2. De gevluchte man werd uiteindelijk toch ------------------------------------------------------------(arresteren, vd).
3. Tante Joke ------------------------------------------------------------(verstappen, tt) zich als ze de trap af loopt.
4. Mijn vader ------------------------------------------------------------(stoten, vt) zijn knie tegen de tafelpoot.
5. Op onze schoolfeesten werd vooral door de meisjes ------------------------------------------------------------(dansen, vd).
6. Mijn ouders ------------------------------------------------------------(beloven, vt) nooit meer tegen mij te liegen.
7. Ivo heeft zijn grootste wens ------------------------------------------------------------(vervullen, vd).
8. Diederik ------------------------------------------------------------(gapen, vt) ongegeneerd tijdens de geschiedenisles.
9. Hanneke ------------------------------------------------------------(veinzen, vt) dat ze hoofdpijn had, zodat ze niet naar de repetitie hoefde.
10. De oude man ------------------------------------------------------------(sjokken, tt) rustig door het park.