Klas 1 - Chapitre 2 - D

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Aujourd'hui

Ex. 15

Réviser avoir

Grammaire D: werkwoorden

Ex. 16, 17, 18

Le but: 

- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.

Vocabulaire

Phrases-clés

Ex. 15

Je gaat eten bestellen:

- Kies iets te eten en te drinken van de menukaart.

- Geef de bestelling telefonisch door.

- Je klasgenoot vraagt je naam, waar je woont en je telefoonnr.

Tip: gebruik ook de phrases-clés van hoofdstuk 1!

Even herhalen...

Wat is de Franse vertaling van de volgende personen?

Ik

Jij

Hij 

Zij

Men / wij

Wij 

Jullie / u

Zij (👨🏽👨🏽)

Zij (👩🏼👩🏼)

avoir =

1. zijn
2. hebben
3. gaan
4. doen

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous _____

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)

1. ai
2. ont
3. avez
4. avons

Vul de juiste vorm in van avoir
Tu ____

avoir
ik heb

1. je ai
2. j'ai
3. je suis
4. je fais

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

avoir (hebben)

Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord

ai

as

a

avons

avez

ont

Werkwoorden op -er

De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er

Werkwoorden op -er gebruiken

Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.

Werkwoorden op -er gebruiken

Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.

Stap 2. Achter de stam komt een uitgang.

Werkwoorden op -er gebruiken

Uitgangen:

je                            + e

tu                           + es

il / elle / on         + e

nous                     + ons

vous                      + ez

ils / elles              + ent

Werkwoorden op -er gebruiken

Uitgangen:

je                            + e

tu                           + es

il / elle / on         + e

nous                     + ons

vous                      + ez

ils / elles              + ent

Voorbeeld: donner (geven)

je donne

tu donnes

il / elle / on donne

nous donnons

vous donnez

ils / elles donnent

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

werkwoorden op - er
Je ... (danser)

1. danse
2. danses
3. dansez
4. dansent

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)

1. danse
2. danses
3. dansez
4. dansent

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Nous (regarder) _____ la télé.

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Vous (danser) _____ beaucoup?

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Yasmine et Julie (jouer) _____ au foot.

Au travail!

Fais: ex. 16, 17, 18