2T Woordenschat H4 les 2

Woordenschat H4 - les 2
Voorvoegsels en achtervoegsels
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat H4 - les 2
Voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 1 - Slide

Programma
- Fictie-autobiografie: hoe gaat het?
- Herhalen uitleg voorvoegsel en achtervoegsel
- Bespreken opdracht 3 vraag 2
- Wie wint de quiz?
- Verder werken aan de opdrachten
- Afronden: bingo
- Terugblik


Slide 2 - Slide

Welk voorvoegsel past bij alle woorden?

-zin, -toelaatbaar, -verstaanbaar, -terecht
timer
0:30
A
ge
B
be
C
tegen
D
on

Slide 3 - Quiz

Fictie-autobiografie
Ben je al klaar? 
-Zet je document op 'delen'.
-Mail het naar jroeleveld@lentiz.nl

Wat kun je doen als het niet lukt?
- Vraag elkaar om hulp
- Vraag iemand anders om hulp
- Mail de docent: jroeleveld@lentiz.nl

Wat is vooral niet handig?
- Niks inleveren en niks laten weten...




Slide 4 - Slide

Voor- en achtervoegsels
bijvoorbeeld mis-

misverstand
misinterpretatie
misdaden
misdrijf

Slide 5 - Slide

Voorvoegsel
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Zo'n voorvoegsel kan helpen om de betekenis van het woord te vinden. 
Zo'n voorvoegsel heeft zijn eigen betekenis. 
minifiets, minihuis, miniflat, mini-ijstijd

Slide 6 - Slide

Welk voorvoegsel past bij alle woorden?

-minister, -vriend, -crimineel, -werknemer
timer
0:30
A
her
B
non
C
ex
D
wan

Slide 7 - Quiz

achtervoegsel
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. 
Kennis van het achtervoegsel kan helpen de betekenis van het woord te achterhalen. 

gevoelloos, dakloos, moedeloos

Slide 8 - Slide

Welk achtervoegsel past bij alle woorden?

schoon-, moe-, over-, vaardig-
timer
0:30
A
ig
B
heid
C
isch
D
lijk

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel ver-?

verstand, verrassing, vergaand, verzicht
timer
0:30
A
verte
B
dat je veel voor iemand over hebt
C
dat iets ver gaat
D
ver- heeft geen duidelijke betekenis

Slide 10 - Quiz

voor- en achtervoegsels (2)
Niet alle voor- en achtervoegsels hebben een duidelijke betekenis
gebit, gezin, gebak
mogelijk, wetenschappelijk, dadelijk

Slide 11 - Slide

Opdracht 3 vraag 2
Verbind het juiste woord met het juiste achtervoegsel.
- allergie               - heid
- beginnen           - ig
- elektrisch          - ing
- pracht                 - isch
- schoon               - sel
- vieren                  - teit

Slide 12 - Slide

Achtervoegsel
Door een achtervoegsel aan een woord te plakken verandert het woord soms van woordsoort, kijk maar:

allergie -> allergisch
de allergie (zn) -> de allergische (bn) reactie 

beginnen -> beginsel
Wij beginnen (ww) met rennen -> het beginsel (zn)

Slide 13 - Slide

Tot welke woordsoort behoren de woorden?

elektriciteit -> elektrisch
timer
0:30
A
zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord -> werkwoord
D
werkwoord -> bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Tot welke woordsoort behoren de woorden?

schoon -> schoonheid
timer
0:30
A
zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord -> werkwoord
D
werkwoord -> bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Tot welke woordsoort behoren de woorden?

pracht -> prachtig
timer
0:30
A
zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord -> werkwoord
D
werkwoord -> bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Tot welke woordsoort behoren de woorden?

viering -> vieren
timer
0:30
A
zelfstandig naamwoord -> bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord -> zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord -> werkwoord
D
werkwoord -> bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

WIE WINT DEZE QUIZ?


Laatste quizvraag!

Slide 18 - Slide

Wat is geen voorvoegsel?
timer
0:30
A
non-
B
her-
C
achter-
D
anti-

Slide 19 - Quiz

Voorvoegsel (extra)
Een voorvoegsel kan niet op zichzelf staan.
Een woord dat je kunt splitsen: achterhoofd, achterbuurt, achterstand enz. noem je een samenstelling

Slide 20 - Slide

Verder met de opdrachten
Maak opdracht 4 t/m 6 van Woordenschat H4.
(KGT maakt 5 t/m 8)

We werken 10 minuten, daarna ronden we af. De opdrachten die niet af zijn, maak je thuis af. 


Slide 21 - Slide

AFRONDEN
Woordenschatbingo:
- Tekst 1 en 2 (103/104/105), kijk naar de blauw onderstreepte woorden
- Vul op je bingokaart 9 van deze woorden in, kies zelf een hokje
- De docent geeft de betekenis van de woorden.
- Heb je één complete rij horizontaal           of verticaal?
- Bingo!

Slide 22 - Slide

Wat heb je van deze les geleerd?

Slide 23 - Mind map

Verwijswoorden
het-woorden
onzijdig
het, zijn
dat, dit
de-woorden
mannelijk
hij, hem, zijn
die, deze
vrouwelijk
zij, ze, haar
die, deze
meervoud
zij, ze, hun
die, deze

Slide 24 - Slide

Verwijswoorden
het-woorden
onzijdig
het, zijn
dat, dit
de-woorden
mannelijk
hij, hem, zijn
die, deze
vrouwelijk
zij, ze, haar
die, deze
meervoud
zij, ze, hun
die, deze

Slide 25 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 26 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 27 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 28 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 29 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 30 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 31 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 32 - Drag question