1MHV Formuleren Trappen van vergelijking

Formuleren
Trappen van vergelijking
1mh
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formuleren
Trappen van vergelijking
1mh

Slide 1 - Slide

Planning
Welkom 1mh1! Ga rustig zitten op je plek en wacht tot de les begint.
  • Mededeling leesboek periode 4
  • Uitleg Formuleren par. 4
  • Test jezelf: snap je de uitleg?
  • Aan de slag

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Herhaling par. 2 en 3: 
  • Je kunt aangeven of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
  • Je kunt de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct gebruiken.
Vandaag par. 4:
  • Je kunt vertellen hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.
  • Je kunt vertellen wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 3 - Slide

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 4 - Quiz

Wat zijn onzijdige woorden?
A
de-woorden
B
het-woorden

Slide 5 - Quiz

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 6 - Quiz

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 7 - Quiz

Welk woord is niet onzijdig?
A
stier
B
feest
C
weiland
D
kinderzitje

Slide 8 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Vul aan:
Het meisje ... daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 10 - Quiz

1. OXO is eencomputerspel dat/die in 1952 is gemaakt.
A
dat
B
die

Slide 11 - Quiz

2. Cian krijgt een rashond, dat/die uit het asiel komt.
A
dat
B
die

Slide 12 - Quiz

Gebruik het juiste verwijswoord.
In de keuken staat een gasfornuis DIE/DAT kapot is.
A
die
B
dat

Slide 13 - Quiz

Uitleg deel 1
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 16 - Slide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk
timer
0:45

Slide 17 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek
timer
0:45

Slide 18 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: zwaar
timer
0:45

Slide 19 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: fantastisch
timer
0:45

Slide 20 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: goed

GOED
timer
0:45

Slide 21 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: weinig
timer
0:45

Slide 22 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: veel
timer
0:45

Slide 23 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: graag
timer
0:45

Slide 24 - Open question

Deel 2 uitleg
Draai je laptop met het scherm naar mij toe!
Je krijgt nu deel 2 van de uitleg, daarna volgt weer een aantal vragen.

Slide 25 - Slide

Bij vergelijkingen...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Dus:
Is het gelijk/hetzelfde?
- dan krijg je ALS

Is het een verschil?
- dan wordt het DAN

Slide 28 - Slide

Weet je hoe je deze zin goed moet schrijven?
"Zij zijn nog dommer als ons."
timer
0:30

Slide 29 - Open question

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 30 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 33 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 34 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 35 - Quiz

Wendy is minstens even druk .... .
A
als mij
B
dan mij
C
als ik
D
dan ik

Slide 36 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 37 - Quiz

Robbert kan veel harder lopen .......
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 38 - Quiz