Herhalen werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

Planning

• Terugblik
  
• Doelen
  
• Wat weet je nog?
• Oefenen
• Leren
• Afsluiten 
  

Terugblik

In de vorige les heb je geleerd hoe je samenstellingen schrijft.

Doelen van de les

• Je kent de verschillende regels voor werkwoordspelling.
• Je weet hoe je de regels van werkwoordspelling moet toepassen in een zin. 

Wat weet je nog over de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Wat weet je nog over de persoonsvorm verleden tijd?

Wat weet je nog over het voltooid deelwoord?

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

1. Je .......... (worden, tt) helemaal gek van al die domme vragen.

1. word
2. wordt
3. worden

2. Ik hoop dat ik .......... (schitteren, tt) in de volgende wedstrijd.

1. schitter
2. schittert
3. schitteren

3. .......... (Schakelen, tt) jij dit jaar ook over op zonne-energie?

1. Schakel
2. Schakelt
3. Schakelen

4. Myrthe .......... (denken, tt) dat zij het populairste meisje van school is.

1. denk
2. denkt
3. denken

5. Tim en Lotte .......... (schuifelen, tt) in het halfdonker op de romantische muziek.

1. schuifel
2. schuifelt
3. schuifelen

6. Spel de werkwoorden correct:
Zeg eens eerlijk, .......... (stalken, tt) jij die
arme jongen nu echt?

7. Spel de werkwoorden correct:
Ik .......... (lunchen, tt) graag met vers brood
en veel fruit.

8. Spel de werkwoorden correct:
Wat zitten jullie toch te ............. (prutsen, tt) met z'n allen? Zo komt het nooit af.

9. Spel de werkwoorden correct:
Dus jij .............. (vermoeden, tt) ook dat hij meer
weet dan hij zegt.

10. Spel de werkwoorden correct:
Met dat domme gezeur ............ (beïnvloeden, tt) Julia heus niet de beslissing van de scheidsrechter.

Persoonsvorm verleden tijd

1. Julia ............ (sluiten, vt) haar ogen en slaakte een zucht.

1. sluit
2. sluitte
3. sloot
4. sluitten

2. De opstandelingen ........... (gaan, vt) ervandoor met hun gevangenen.

1. gaan
2. gingen
3. ging
4. gongen

3. Toen Napoleon verslagen was,
............. (denken, vt) niemand erover om zijn veranderingen weer af te schaffen.

1. denken
2. dacht
3. dachten
4. denk

4. In mei 1890 ........... (verlaten, vt) van Gogh de inrichting en vestigde zich nabij Parijs.

1. verlaat
2. verlaatte
3. verliet
4. verlieten

5. Op 4 mei 1945 .......... (geven, vt) het Duitse leger zich over en was Nederland bevrijd.

1. geven
2. gaf
3. gaven
4. geeft

6. Spel de werkwoorden correct:
Wist Bram zelf wel waarover hij ........... (spreken, vt)?

7. Spel de werkwoorden correct:
Zo'n drieduizend jaar geleden ............. (trekken, vt) de gletsjers zich terug naar het noorden.

8. Spel de werkwoorden correct:
De manager ......... (zenden, vt) een exemplaar in een verzegelde envelop naar ieder lid van de band.

9. Spel de werkwoorden correct:
De twee kinderen ............ (bereiken, vt) tegen de avond de overkant van de rivier.

10. Spel de werkwoorden correct:
Boris ........... (bedanken, vt) zijn moeder voor het mooie cadeau.

Voltooid deelwoord

1. Alle bestellingen worden aangetekend en
verzekerd ............(verzenden, vdw).

1. verzenden
2. verzend
3. verzonden

2. Het Nederlands elftal is donderdagavond ...............
(vertrekken, vdw) naar Brazilië.

1. vertrokken
2. vertrekken
3. vertrok
4. vertrek

3. Iedereen is na de dienst nog even in de kerk .............. (blijven, vdw).

1. blijven
2. gebleven
3. bleven
4. blijf

4. De uitgever had het boek aan alle deelnemers ........... (schenken, vdw).

1. geschonken
2. schonken
3. schonk

5. Deze club heeft dit jaar veel nieuwe leden ................. (werven, vdw).

1. werven
2. geworven
3. worf
4. werf

Spel de werkwoorden correct:
6. Nooit heeft hij zijn zoon iets ........... (verwijten, vdw).

Spel de werkwoorden correct:
7. Een vliegtuig van Malaysia Airlines is op 8 maart 2014 van de radar ............ (verdwijnen, vdw).

Spel de werkwoorden correct:
8. De bal is door Timo opzettelijk door het raam
................. (schieten, vdw).

Spel de werkwoorden correct:
9. De messen van de kok zijn zeer scherp
..................... (slijpen, vdw).

Spel de werkwoorden correct:
10. Jelle heeft ................(spreken, vdw) met de ouders van de kinderen die niet op de training kwamen opdagen.

Opdrachten maken

Wat: Je gaat eerst les 67, 68 en 69 nakijken. Daarna ga je leren voor de toets. 

Hoe: Je gaat naar Magister.learn en kijkt bij spelling. Kies een manier om te leren voor de toets.

Tijd: Je hebt tot het einde van de les de tijd om te leren.

Klaar: lezen.

Wat heb je geleerd?

Doelen van de les

• Je kent de verschillende regels voor werkwoordspelling.
• Je weet hoe je de regels van werkwoordspelling moet toepassen in een zin.