What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
werkwoordspelling
werkwoordspelling
1 / 47
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
This lesson contains
47 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Engelse werkwoorden moet je hetzelfde vervoegen als Nederlandse werkwoorden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.
Slide 3 - Quiz
werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.
Slide 4 - Quiz
werkwoordspelling vt
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
Slide 5 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete
Slide 6 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 7 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
Slide 8 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij bediend de gasten
B
Hij bedient de gasten
Slide 9 - Quiz
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 10 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij bediend.
B
Hij bedient
Slide 11 - Quiz
werkwoordspelling (v.t.)
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
Slide 12 - Quiz
werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw gisteren naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw gisteren naar huis .
Slide 13 - Quiz
werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
Slide 14 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.
Slide 15 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd
Slide 16 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Het gebeurt vaak dat ze valt.
B
Het gebeurd vaak dat ze valt.
Slide 17 - Quiz
Werkwoordspelling
A
De jongen had al vaak niet naar zijn docent geluisterd.
B
De jongen had al vaak niet naar zijn docent geluisterd.
Slide 18 - Quiz
Engelse werkwoorden
Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
Slide 19 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Hoe oud word je moeder morgen?
B
Hoe oud wordt je moeder morgen?
Slide 20 - Quiz
Engelse werkwoorden
Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd
Slide 21 - Quiz
Engelse werkwoorden
Jij (deleten-tegenw. tijd!)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete
Slide 22 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 23 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 24 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
Slide 25 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald
Slide 26 - Quiz
werkwoordspelling
A
Manou verstuurt een brief
B
Manou verstuurd een brief
C
Manou verstuurdt een brief
Slide 27 - Quiz
Engelse werkwoorden
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald
Slide 28 - Quiz
Engelse werkwoorden
Ik heb al die oude contacten (vdw)
A
gedelete
B
gedeleted
C
gedeletet
Slide 29 - Quiz
Engelse werkwoorden
Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete
Slide 30 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert
Slide 31 - Quiz
Engelse werkwoorden spel je volgens de regels van de zwakke werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.
Slide 33 - Quiz
Welk Engels werkwoord is goed gespeld?
A
Hij relaxte
B
Hij apptte
C
Hij relaxde
D
Hij aptte
Slide 34 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 35 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Er word
B
Er wordt
Slide 36 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij (timen - tt)
A
time
B
timt
C
timetet
D
timet
Slide 37 - Quiz
Engelse werkwoorden
Hij (lunchen-verl. tijd)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 38 - Quiz
(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 39 - Quiz
Engelse werkwoorden
Ik heb jaren als webdesigner (freelancen)
A
gefreelancet
B
gefreelanct
C
gefreelanced
D
gefreelancd
Slide 40 - Quiz
Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?
Slide 41 - Quiz
Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 42 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd
B
Hij heeft de boel belazert
Slide 43 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
Slide 44 - Quiz
Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden
Slide 45 - Quiz
(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
wordt
B
word
Slide 46 - Quiz
werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 47 - Quiz
More lessons like this
HV2, Spelling H2: Engelse werkwoorden
September 2024
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Engelse werkwoorden
December 2018
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
Werkwoordspelling
October 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Engelse werkwoorden vervoegen
October 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
1.6 Engelse werkwoorden
March 2024
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
Engelse werkwoorden -niet voor 3B
March 2022
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
Engelse werkwoorden
May 2022
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3
Engelse werkwoorden
October 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 3