Fictie H.2-H.3-mavo2

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie:

- het verschil tussen een boek en een film (H2).
- Verschillende soorten rijm (H3) 


Slide 3 - Slide


Net als een boek is een speelfilm ook fictie, maar er zijn wel verschillen tussen een boek en een film. Een film vertelt het verhaal vooral met beelden en een boek met woorden. In een boek worden gedachten, gevoelens en sfeer meestal uitgebreid beschreven.

Een film roept een bepaalde sfeer op door het decor, de kostuums en de muziek. De gevoelens en gedachten van de personages in de film leid je af uit hun lichaamstaal.

Aan een close-up kun je heel goed zien hoe een personage zich voelt, omdat de camera dan inzoomt op het gezicht. Als van een boek een film wordt gemaakt, noem je dat een verfilming.


Slide 4 - Slide

Boek
Film

Slide 5 - Slide

In poëzie vertel je op een leuke, mooie of bijzondere manier wat je hebt gezien, wat je denkt, voelt of zomaar verzint. Hiervoor kun je verschillende soorten rijm gebruiken: •



EindrijmDe laatste woorden van een regel rijmen op elkaar. Hoe ik mijn haar ook kam, bij kaars- of neonlicht wat er ontstaat is nooit een eigentijds gezicht (Levi Weemoedt) •)

Slide 6 - Slide

  •  Beginrijm – Veel woorden in het gedicht beginnen met dezelfde letter. Leentje leerde Lotje lopen •

  • Klankrijm – Veel woorden in het gedicht hebben dezelfde klank. De ochtend raakt je aan in licht en nauwelijks merkbaar gapen (Lidy Peters) • 
  • OogrijmHet lijkt alsof de woorden rijmen, maar als je het gedicht hardop leest, dan klopt het rijm niet. De dames van de Bangles hoeven nooit op zangles (Ivo de Wijs)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 10 - Slide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie door.











Slide 11 - Slide

Aan de slag

Slide 12 - Slide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 13 - Slide

Tekst

Slide 14 - Slide

Tekst

Slide 15 - Slide

Wat gaan we doen?





Voorkennis:

Wat weten jullie over fictie en gedichten?








Slide 16 - Slide

De belangrijkste persoon in een verhaal is de hoofdpersoon. De andere


personen zijn bijfiguren.


Met de hoofdpersoon kun je het beste meeleven,

omdat je weet wat hij denkt en voelt.

Hoofdpersonen zijn meestal gewone mensen,

maar soms zijn het echte helden of juist buitenstaanders.



Als je meeleeft met een hoofdpersoon, kun je even ontsnappen aan je eigen


leven. Je gaat bijvoorbeeld op avontuur met een held of je maakt je kwaad over


hoe een buitenstaander behandeld wordt.

Slide 17 - Slide

Even checken.

Wie vertelt mij in het kort, wat er zojuist is verteld?

Geen vingers! Ik geef de beurt aan ......................................

Slide 18 - Slide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Nogmaals doorlezen theorie blz. 37

Opdrachten maken  1 -2-3  in tweetallen

4-5 individueel blz. 37 t/m 41

Snel klaar?=  maken 1 keuzeopdracht blz. 42 en kijk op Lezen voor de lijst.nl

Bespreken opdrachten en evaluatie van de les






Slide 19 - Slide

Aan de slag

Slide 20 - Slide