Week 45 - les 2

Welkom bij Nederlands!
Ga rustig zitten,
leg je laptop en pen alvast voor je op tafel (laptop mag nog dicht blijven)
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Ga rustig zitten,
leg je laptop en pen alvast voor je op tafel (laptop mag nog dicht blijven)

Slide 1 - Slide

Planning
Lezen
Gedicht van de week
Spellingboekje
Aan het werk!

Slide 2 - Slide

Eerst even lekker lezen!
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Limerick: een grappig bedoeld gedicht. 

Slide 4 - Slide

Limerick


Een kort, grappig gedicht met 
Limerick: stad in Ierland. Vroeger werd bij een bruiloft vaak ter plekke een lied verzonnen en gezongen  door de gasten. Dit lied had de vorm van een limerick
"Welnee," zei een jongen uit Pesse,
"ik haal op school vijven en zessen,
dat is goed genoeg.
Toch ga ik nooit vroeg,
maar slaap gewoon tijdens de lessen."
Een limerick heeft een vast rijmschema:
AABBA

Slide 5 - Slide



Maak beide opdrachten 9 uit je spellingboekje
timer
5:00
Lezen
Gedicht van de week
Spellingboekje
Aan het werk!

Slide 6 - Slide

a. Mijn pincode bestaat uit: een zeven, een negen en nog twee cijfers.

b. Op vakantie in Luxemburg stonden we op een schattig campinkje.
a. Mijn pincode bestaat uit: een zeven, een negen en nog twee cijfers.

b. Op vakantie in Luxemburg stonden we op een schattig campinkje.
a. Heb je weleens geroosterde zonnebloempitjes gegeten?
b. Mijn kat heeft de kippen van de buren aangevallen.
c. Mounir gaat een liedje spelen op zijn gitaar.
d. We moeten pennen en potloden meenemen naar de les.

Slide 7 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 8 - Slide

Doelen
Aan het einde van deze les

- kun je persoonsvormen in de tt en vt juist spellen
- kun je het voltooid deelwoord juist spellen


Slide 9 - Slide

Wie o wie???
.............. kan vertellen hoe je de tegenwoordige tijd vormt?
................... kan vertellen hoe je de verleden tijd vormt?

Slide 10 - Slide

Als je de werkwoordspelling lastig vindt, 
Let op!

Als jij vindt dat je de werkwoordspelling (tegenwoordige tijd, verleden tijd én voltooid deelwoord) heel goed onder de knie hebt, mag je op deze link klikken.

Vind je het nog lastig, doe dan even niks.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Tegenwoordige tijd 
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 13 - Slide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord 
lopen / smurfen
ik
ik-vorm

jij/je?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 14 - Slide

Voorbeelden

Slide 15 - Slide

Vul de juiste vorm in.
... je broer van romantische films? (houden)
A
Hout
B
Houd
C
Houdt

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm in.
Ik ... me altijd bij het koken.
(snijden)
A
snijd
B
snijdt
C
snijt

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm in.
Nu ... mijn neus alweer!
(bloeden)
A
bloedt
B
bloed
C
bloet

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm in.
Ik ... echt dat je sorry moet zeggen.
(vinden)
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 19 - Quiz

Zwakke werkwoorden in de vt
/
/

Slide 20 - Slide

Zwakke werkwoorden in de vt
1. Hele werkwoord -/- -en 
2. Staat de laatste letter in 't sexy fokschaap?
Ja                    ik vorm + te
                         ik vorm + ten

Nee                 ik vorm + de
                         ik vorm  + den

leven
leven



leefde
leefden

Slide 21 - Slide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Let op het hele werkwoord -en = de stam.

Slide 22 - Slide

De politie ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
(verrichten, vt)
A
verichtte
B
verrichtte
C
verrichte

Slide 23 - Quiz

Sandra ... haar naam in het tafelblad.
(krassen, vt)
A
krasste
B
krasde
C
kraste
D
krastte

Slide 24 - Quiz

We ... niet te kijken naar die enge film.
(durven, vt)
A
durfden
B
durfde
C
durvden
D
durvde

Slide 25 - Quiz

Sterke werkwoorden  vt
Veranderen van klank in de verleden tijd.

Enkelvoud is gelijk
Meervoud is gelijk.

ik zwom - hij zwom - u zwom
wij zwommen - jullie zwommen

Slide 26 - Slide

Erik ... contact met zijn vrienden uit Amsterdam.
(houden, vt)
A
houdde
B
hield
C
hieldde

Slide 27 - Quiz

Wist Bram zelf wel waarover hij ...?
(spreken, vt)
A
sprak
B
sprakte
C
spreekte

Slide 28 - Quiz

Mijn juf ... als laatste de school.
(verlaten, vt)
A
verlat
B
verlate
C
verliet

Slide 29 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 30 - Slide

Voltooid deelwoord
van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en:

Ik ben naar school gelopen.
Hij heeft in het meer gezwommen.
Hij wordt in zijn been gebeten.

Slide 31 - Slide

Voltooid deelwoord
1. Hele werkwoord -/- -en 
2. Staat de laatste letter in 't sexy fokschaap?
Ja                    +t
 
Nee                 +d

leven
leven


geleefd

Slide 32 - Slide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 33 - Slide

De jongens zijn gisteren ... .
(verhuizen, vd)
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 34 - Quiz

Ik heb zijn verhaal nooit ... .
(geloven, vd)
A
geloofd
B
gelooft

Slide 35 - Quiz

We hebben vanmorgen een potje ... .
(voetballen, vd)
A
gevoetbald
B
gevoetbalt

Slide 36 - Quiz

Voltooid deelwoord
Kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn................
...................... maar daar hebben we het morgen over :) 


Slide 37 - Slide

Doelen
Aan het einde van deze les

- kun je persoonsvormen in de tt en vt juist spellen
- kun je het voltooid deelwoord juist spellen

Maak 3 zinnen met het ww branden
(1x tt, 1x vt, 1x vd)


Slide 38 - Slide

Maak 3 zinnen met het werkwoord branden.

1x tt, 1x vt, 1x vd

Slide 39 - Open question