Lidwoord en zelfstandignaamwoord

Lidwoord en zelfstandignaamwoord
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lidwoord en zelfstandignaamwoord

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je leert lidwoorden en zelfstandige naamwoorden herkennen.

Slide 2 - Slide

De agent glimlacht.
Lidwoord: 
  • de
Zelfstandig naamwoord: 
  • agent

Slide 3 - Slide

Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het en een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de prijs – een prijs. Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog een ander woord: de lage prijs.

Slide 4 - Slide

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant of ding.
Bijvoorbeeld: buurvrouw, schildpad, gras, telefoon.
Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Flipper, Trias College, Nijmegen, Rijn.


Slide 5 - Slide

Zo herken je een zelfstandig naamwoord


Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden).
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (de vriend, een vriendschap).


Slide 6 - Slide

Vragen maken

Slide 7 - Slide

Klik de zelfstandige naamwoorden aan.
A
een
B
euro
C
gelukkig
D
golfballen

Slide 8 - Quiz

Klik de zelfstandige naamwoorden aan.
A
het
B
horloge
C
naast
D
Nike

Slide 9 - Quiz

Klik de zelfstandige naamwoorden aan.
A
oplader
B
blauwe
C
zondag
D
zing

Slide 10 - Quiz

In het lokaal van meneer Van Wageningen op de eerste verdieping werd het digibord vervangen.
A
lokaal
B
werd
C
vervangen
D
digibord

Slide 11 - Quiz

In het jaar 1991 werd de allereerste website ter wereld online gezet.
A
jaar
B
wereld
C
website
D
gezet

Slide 12 - Quiz

Het buurjongetje was met zijn spacescooter tegen een paaltje geknald.
A
spacejongentje
B
paaltje
C
geknald
D
tegen

Slide 13 - Quiz

Als een gemene hond je van de achterkant nadert, moet je even een ommetje maken.
A
gemene
B
hond
C
ommetje
D
nadert

Slide 14 - Quiz

Huiswerk nakijken
Cursus 7 Paragraaf 5 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Dat was het alweer!
Tot volgende week! 

Slide 17 - Slide