Havo2 - week 22 -formuleren H4 en H6 - les 3 F

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!

Slide 1 - Slide

- Welkom
- Formuleren H4 en H6
- Aan de slag


Doel:
- Je benoemt het verschil tussen een nevenschikkend en een onderschikkend voegwoord.
- In een zin kun je de voegwoorden benoemen. 
- Je kunt belangrijke informatie uit een zin bij elkaar zetten. 
- Je kunt een zin schrijven waarin signaalwoorden en verwijswoorden juist en logisch gebruikt zijn. 


Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden wijzen terug naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:

persoonlijke voornaamwoorden: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun;
aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat;
bijwoorden: er, daar, waar, toen, zo;
waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?: waar, waarmee, waarover, waarvoor enz.,      met wie, over wie, voor wie enz.


Formuleren -  H6 - verwijswoorden

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
opsomming: om te beginnen, ook, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte, en
tegenstelling: maar, toch, daar staat tegenover, echter, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant
tijd (chronologie): eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat, uiteindelijk
oorzaak-gevolg: daardoor, doordat, als gevolg van, zodat
reden: daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers, dankzij
voorbeeld: zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
conclusie/samenvatting: kortom, dus, daarom, al met al, samengevat
voorwaarde: als (..... dan), indien, tenzij, wanneer
Let op er zijn meer signaalwoorden. Dit zijn veel voorkomende

Slide 4 - Slide

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
voorwaarde
B
oorzaak
C
reden
D
tegenstelling

Slide 5 - Quiz

Het leven in de zeeën bestaat langer dan ..... op het land.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 6 - Quiz

In het zuiden van het land sneeuwt het, ... hier valt er regen.
A
daarom
B
tenzij
C
dus
D
maar

Slide 7 - Quiz

Welk verband geeft het signaalwoord daarna aan?
A
voorwaarde
B
tijd (chronologie)
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 8 - Quiz

De cactus houdt van zon, zet ....... daarom op een licht plaats.
A
dat
B
dit
C
deze
D
hun

Slide 9 - Quiz

Jij hebt een rekenmachine ... ik graag mijn wiskunde zou willen maken.
A
waarmee
B
waarin
C
met die
D
met dat

Slide 10 - Quiz

'Dan, toen, bijvoorbeeld, maar' zijn voorbeelden van...
A
Verwijswoorden
B
Signaalwoorden

Slide 11 - Quiz

Leg uit waarom het in een tekst belangrijk is signaalwoorden te gebruiken.

Slide 12 - Open question

Wat:
Formuleren H4: Opdracht 1, 2, en 7
Formuleren H6: Opdracht 1, 2 en 7

Wanneer: Deze week af. 


Formuleren: aan de slag:

Slide 13 - Slide