Les2 Uitspraak en masculino y femenino

Hoy es miércoles, el 11 de septiembre.
¡Hola!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hoy es miércoles, el 11 de septiembre.
¡Hola!

Slide 1 - Slide

Wat hebben we gisteren gedaan?
Bespreek het met je klasgenoot/klasgenote
timer
1:00

Slide 2 - Slide

WELKE WOORDEN ZIJN DE RODE WOORDEN

VRAAGWOORDEN en ZINNEN     
                               
                                ¿Cómo estás?
     ¿Dónde vives?                                                     
                                                                             ¿De dónde eres?
                                   ¿Quién eres?
                                                                   ¿Cuál es tu número de teléfono?
        ¿Cuál es tu nombre?
                                                                                                    ¿Cuántos años tienes?
                                                     ¿Qué es esto?











Slide 3 - Slide

Sleep de gele kaartjes naar de juiste vertaling
WAT
WELKE
WIE
WAAROM
WAAR
WANNEER
HOE
CÓMO?
QUIÉN?
QUÉ?
PORQUE?
CUÁNDO
CUÁL/(ES)
DÓNDE?

Slide 4 - Drag question

Wat gaan we vandaag? Hoy vas a aprender:
uitspraak
Jezelf voorstellen
werkwoorden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Uitspraak (zie TB blz. 118)

Slide 7 - Slide

La pronunciación
Con tu cuaderno:
Apunta las reglas y los ejemplos

Slide 8 - Slide

Pronunciación
v = b --  Valencia
ll = jl  -- amarillo
j = g  -- Juan
ñ = nj  -- España
h = ..   spreek je niet uit! --hola
u = oe  --Cuba 
ch = tsj  -- Chile
ce/ ci = 'thing' - ceremonia
ca/co/cu = ka klank -- casa
que = ke - queso
qui = kie - quizás

Slide 9 - Slide

Spellen…/Deletrear
1.Estudia la página  Het Alfabet
2. Marca (markeer) las letras que te parecen difíciles.
3. Busca como deletreas tu nombre (=naam) y apellido (=achternaam) y apúntalo en tu cuaderno

Frase útiles de la clase:
Hoe schrijf je…? --> ¿Cómo se escribe…? Je schrijft het… --> Se escribe….
Hoe spel je…? --> ¿Cómo se deletrea? Je spelt het --> Se deletrea…

Slide 10 - Slide

Pronunciación
z = De z wordt uitgesproken als de ‘th’ in het Engelse THING --plaza
G = De g wordt voor e en i uitgesproken als ch in lachen
-- la gente
G = De g wordt voor a, o ,u uitgesproken als een g in goal  -- gustar
R = wordt rollend uitgesproken  (als een dubbele R) aan het begin van een woord.
C = de c wordt voor de a, o, u uitgesproken als een K -- casa
C=  de c wordt uitgesproken als de 'th' in het Engelse THING -- cerveza




Slide 11 - Slide

UITSPRAAKREGELS IN HET SPAANS 
     Paella                         Guerra              Vengaboys             Adiós  Costa         Gracias     Cuba       Marbella      Holanda    España         Zaragoza  Cerveza           Barcelona     Cha cha cha   Argentina    Chiquita     Hasta la vista     Qué tal       Piña  Colada      Guapo            Hola          Guitarra               Vamos a la playa          
Don Juan        Gibraltar 

Slide 12 - Slide

A leer
Iedereen leest een stukje tekst voor en past de uitspraakregels toe.
Ik deel 2 verhaaltjes uit en geef jullie een beurt.

Slide 13 - Slide

Wat betekent femenino? En masculino?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Schrijf de regels  op in je schrift!

Slide 16 - Slide

Meervoud
medeklinker
enkelvoud
eindigt op:
meervoud
voorbeelden

Slide 17 - Slide

A controlar 

Reader blz. 22 oef 11 en blz. 22 oef 12

Slide 18 - Slide

y ahora a hablar

Slide 19 - Slide

Hola
Buenos días
Buenas tardes
¿Qué tal? 
bien / mal / regular
Yo soy...
Me llamo...
¡Adiós!
¡Hasta luego!
Hallo
Goedemorgen
Goedemiddag
Hoe gaat het?
goed/slecht/redelijk
Ik ben ...
Ik heet...
Dag!
Tot ziens!

Slide 20 - Slide

Stel jezelf voor en vraag je klasgenoot/klasgenote hoe hij/zij heet. 

Slide 21 - Slide

Is alles duidelijk?
Heb je een vraag over de les van vandaag?

Slide 22 - Slide

La semana próxima
1. Neem de uitspraak door
2. Neem de regels van geslacht en getal door
3. Voca (let op! achter in je reader op blz 11):
 Vocabulario útil para la clase de español alleen blz. 11

Slide 23 - Slide

Situatie
Je bent uitgenodigd voor een casting en er wordt van je verwacht dat je jezelf voorstelt . Hoe pak je dit op ?
Kijk en luister naar het volgende filmpje.
Let op de vraagwoorden.

Slide 24 - Slide



Fragmento de video

 'el casting'
Bekijk het fragment en beantwoord de vragen

Slide 25 - Slide

0

Slide 26 - Video

Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar kom je vandaan?
D
Hoe gaat het?

Slide 27 - Quiz

Waar of niet waar?

Sonia geeft haar 'número de teléfono' aan Marcos.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...
A
Vivo en...
B
Me llamo...
C
Tengo...años.
D
Soy de...

Slide 29 - Quiz

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 30 - Quiz

Aan de slag!!!
VAMOS A TRABAJAR en grupos de tres.

Slide 31 - Slide

Tarea   2 middel 
Aan de hand van een dobbelspel ga je oefenen met de vraagwoorden in het Spaans . Elke kleur vertegenwoordigt een vraagwoord. Door het gooien van de dobbelstenen kan je de vragen stellen en de antwoorden gebruiken voor het invullen van het identiteitkaartje van het persoon tegenover je.



-Jullie krijgen dobbelstenen met kleuren.
-Elke dobbelsteen staat voor een ander vraagwoord.
-Afhankelijk van de kleur, die je gooit, bedenk je  een vraag met het desbetreffende vraagwoord.
-Jullie wisselen elkaar af.
je moet elk 3 vragen hebben gesteld en beantwoord. 
timer
9:00

Slide 32 - Slide

  • Hoe =Cómo  = verde
  • Wie=Quién(quiénes) = naranja
  • Wanneer=Cuándo = blanco
  • Hoeveel=Cuánto(-s,-a,-as) = amarillo
  • Wat=Qué = azul
  • Waarom=Por qué = rojo

Slide 33 - Slide

Tussen evaluatie van de les/¿Qué tal la clase de hoy?


Lieve leerlingen, jullie hebben met elkaar de vraagwoorden in het Spaans herhaalt en leuke zinnetjes gemaakt om met elkaar in het Spaans kennis te kunnen maken. 
Hoe is het gegaan?
 

Slide 34 - Slide


Ik ken de vraagwoorden in het Spaans.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 35 - Poll