Week 2

Nederlands

week 2 1h/v
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

week 2 1h/v

Slide 1 - Slide

Planning maandag
- Bekijken studiewijzer
- Herhalen Woordenschat h1 en h2
- Instructie Woordenschat h3

Slide 2 - Slide

Wat hebben we vóór de vakantie geoefend met het onderdeel Woordenschat?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Welke bewering is juist?
A
De context van een woord is de omschrijving van dat woord.
B
De context van een woord is de tekst waarin dat woord staat.
C
De context van een woord is een woord met dezelfde betekenis.
D
De context van een woord is het tekstdeel rond dat woord.

Slide 5 - Quiz


Wat betekenen de woorden? Maak goede combinaties.
1. analyseren
2. bonje
3. effect
onderzoeken, ruzie, dol, uitzonderlijk, gevolg

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Maak een zin met de volgende uitdrukking:

de kroon spannen

Slide 8 - Open question

Maak een zin met de volgende uitdrukking:

de sterren van de hemel spelen

Slide 9 - Open question

Antwoorden op de volgende slide.

Slide 10 - Slide


Omschrijf de betekenis van 'inspiratie'.

Slide 11 - Open question

Nieuw onderwerp: Hoofdstuk 3 Woordenschat

Woordraadstrategie: zoek een voorbeeld. 
In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen. Dan weet je meteen wat de schrijver bedoelt. Een voorbeeld wordt vaak gebruikt:


1. na een signaalwoord als (bij)voorbeeld, zoals, denk maar aan ..., neem, zo:
- Op nationale feestdagen, zoals Koningsdag en Bevrijdingsdag, hangen veel Nederlanders de vlag uit.

2. na een dubbele punt:
- Via internet kun je heel wat feestartikelen kopen: slingers, ballonnen, hoedjes en confetti.

3. voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip:
– De Dag van de Leraar, de Secretaressedag en de Dag van de Verpleging zijn dagen waarop we een beroepsgroep in het zonnetje zetten.

Slide 12 - Slide

Wat heb je geleerd over het zoeken van voorbeelden in een tekst?

Slide 13 - Open question

Als je een woord in een tekst niet kent of begrijpt, dan zoek je:
synoniemen
de betekenis in de tekst (omschrijving)
een voorbeeld
In deze fabriek produceren ze badmode. 
Ze maken er badjassen, bikini's en zwembroeken.
- tussen haakjes of tussen komma's in dezelfde zin
- in de volgende zin
- in de vorige zin
Niemand kan meer zonder social media, zoals Snapchat en Instagram.
Let op de woorden: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
In het tijdschrift staat een colofon, waarin staat geschreven wie welk onderdeel heeft gemaakt.
woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen

Slide 14 - Drag question

Aan de slag.

Maak hoofdstuk 3 Woordenschat (huiswerk voor woensdag)

Zorg dat je morgen je leesboek 
bij je hebt.

Slide 15 - Slide

Planning dinsdag
- Bespreken proefwerk Fictie
- Lezen

Slide 16 - Slide

Planning woensdag
- Bespreken huiswerk
- Instructie Lezen hoofdstuk 3
- Zelfstandig werken

Slide 17 - Slide

Bij middeleeuwse feesten denken we vaak aan overdadige smulpartijen, (1) ongemanierdheid en gebrek aan hygiëne. Maar vanaf de twaalfde eeuw gingen edelen zich ook aan tafel ‘netjes’ gedragen. Zo was het verboden jezelf te krabben en je neus te snuiten; boeren, je neus ophalen en spugen mochten alleen nog als je het keurig netjes deed. Dit soort adviezen over tafelmanieren vonden edelen in de destijds populaire (2) romans over moedige en beschaafde ridders, zoals de verhalen over Walewein en Ferguut.
Zoek in de tekst naar voorbeelden bij dit woord. Vul ten minste twee voorbeelden in.

ongemanierdheid
Signaalwoord!

Slide 18 - Slide

Bij middeleeuwse feesten denken we vaak aan overdadige smulpartijen, (1) ongemanierdheid en gebrek aan hygiëne. Maar vanaf de twaalfde eeuw gingen edelen zich ook aan tafel ‘netjes’ gedragen. Zo was het verboden jezelf te krabben en je neus te snuiten; boeren, je neus ophalen en spugen mochten alleen nog als je het keurig netjes deed. Dit soort adviezen over tafelmanieren vonden edelen in de destijds populaire (2) romans over moedige en beschaafde ridders, zoals de verhalen over Walewein en Ferguut.
Zoek in de tekst naar voorbeelden bij dit woord. Vul ten minste twee voorbeelden in.

romans
Signaalwoord!

Slide 19 - Slide

Zelfbeheersing en beleefdheid zijn voorbeelden van deugden. Deugden is de verzamelnaam voor die voorbeelden. Als de verzamelnaam een onbekend woord is, dan kun je gebruikmaken van je kennis van de andere woorden (de context) om de betekenis af te leiden.
 
Vul in kolom 1, 2 en 3 voorbeelden in die bij de verzamelnamen horen. Kies uit: carnaval – Dag van de Duitse Eenheid – dies – Holifeest – Independence Day – Jom Kippoer – Koninkrijksdag – koperen bruiloft – lustrum – Quatorze Juillet – Suikerfeest – zilveren ambtsjubileum.

Slide 20 - Slide

Opdracht 3

a Abraham/Sara zien: vijftig jaar worden
b een beestje na een feestje hebben: hoofdpijn (een kater) hebben na te veel drinken
c de bloemetjes buiten zetten: een feestje vieren (meestal buiten de deur)
d een boterbriefje halen: gaan trouwen
e er feestelijk voor bedanken: niet willen doen
f het feestvarken: de persoon ter ere van wie een feest gevierd wordt
g in de zevende hemel: volkomen gelukkig
h leven in de brouwerij brengen: de saaiheid doorbreken
i naar iemands pijpen dansen: alles doen wat iemand vraagt
j van een koude kermis thuiskomen: teleurgesteld zijn

Slide 21 - Slide

Hoofdstuk 3 Lezen: Inleiding, slot en hoofdgedachte

Slide 22 - Slide

Hoe herken je de inleiding van een tekst?

Slide 23 - Open question

Hoe herken je het slot van een tekst?

Slide 24 - Open question

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 25 - Open question

Lees tekst 2 in je boek. Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 26 - Open question


Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding van de tekst?

Slide 27 - Open question


Hoe maakt de schrijver de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst?

Slide 28 - Open question


‘[…] gaan de wenkbrauwen van enkele scholieren omhoog.’ (al. 2) Wat bedoelt de schrijver daarmee?

Slide 29 - Open question

Wat doe je als je precies leest?


A
Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea.
B
Je leest de tekst goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.
C
Je leest vooral de eerste en laatste zinnen van alle alinea’s.
D
Je zoekt moeilijke woorden op in de tekst.

Slide 30 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
de mening van een lezer over de tekst
B
een paar woorden die aangeven waar de tekst over gaat
C
één volledige zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt
D
één volledige zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt

Slide 31 - Quiz

Aan de slag.

Maak opdracht 2 en 4 van hoofdstuk 3 Lezen (huiswerk voor maandag).

In je schrift.


Slide 32 - Slide