Oefentoets hoofdstuk 5
1 / 16
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Tussen 1800 en 1900 begint de industriële revolutie. In welk land begon die industriële revolutie?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Engeland
Slide 2 - Quiz
De eerste machines werden ontwikkeld voor de
A
Kolenmijnen
B
Paardentram
C
Scheepsbouw
D
Textielnijverheid
Slide 3 - Quiz
De tijd van 1800 tot 1900 noemen we
A
De tijd van regenten en vorsten
B
De tijd van burgers en stoommachines
C
De tijd van wereldoorlogen
D
De tijd van pruiken en revoluties
Slide 4 - Quiz
Wanneer begon de industriële revolutie?
A
1800
B
1700
C
1850
D
1750
Slide 5 - Quiz
In de 19e eeuw beginnen steden enorm te groeien. Waardoor komt dat?
A
De industriële revolutie
B
De Franse revolutie
C
De agrarische revolutie
D
De digitale revolutie
Slide 6 - Quiz
De steden groeiden in Nederland na 1870 door.
I een groeiende welvaart
II de trek van veel mensen van het platteland naar fabrieken in de stad
I een groeiende welvaart
II de trek van veel mensen van het platteland naar fabrieken in de stad
A
I is goed en II is fout
B
I is fout en II is goed
C
Beide zijn goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quiz
Hoe noemen we een vereniging van arbeiders die hetzelfde beroep uitoefenen en samenwerken om hogere lonen te krijgen?
Slide 8 - Open question
Hoe noemen we vrouwen die opkomen voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen?
Slide 9 - Open question
Bij welke stroming horen de christelijke partijen?
A
het socialisme
B
het confessionalisme
C
Het liberalisme
Slide 10 - Quiz
Waar hoorde Aletta Jacobs bij?
A
Het liberalisme
B
Het feminisme
C
Het socialisme
D
Het confessionalisme
Slide 11 - Quiz
Wie was in Nederland de leider van de confessionelen en de oprichter van de eerste politieke partij?
A
Troelstra
B
Thorbecke
C
Abraham Kuyper
Slide 12 - Quiz
Na 1848 hadden de liberalen in Nederland de macht. Waar waren de liberalen in de 19e eeuw voor?
A
stemrecht voor mannen en vrouwen
B
Stemrecht voor welvarende burgers
C
Stemrecht voor het hoofd van het gezin
Slide 13 - Quiz
Wie werd in 1813 vorst van Nederland en in 1815 koning van Nederland, België en Luxemburg?
A
Stadhouder Willem V
B
Lodewijk Napoleon
C
Willem I
D
Willem II
Slide 14 - Quiz
Wie is de grondlegger (maker) van de grondwet die we in grote lijnen nu nog hebben?
A
Troelstra
B
Willem I
C
Abraham Kuyper
D
Thorbecke
Slide 15 - Quiz
In 1848 werd Nederland een constitutionele monarchie. Wat betekent dit?
A
Een vorst die alles beslist
B
De koning of koningin moeten komen uit de familie van Oranje Nassau
C
Een vorst die zich moet houden aan de grondwet
