2.4 Politieke Stromingen





2.4: Politieke stromingen
H2: Burgers en stoommachines
2.4: Politieke stromingen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson





2.4: Politieke stromingen
H2: Burgers en stoommachines
2.4: Politieke stromingen

Slide 1 - Slide

Sleep de punaise naar het onderwerp van deze les:

Slide 2 - Drag question

Leerdoelen
1: Je kunt beschrijven wat een volksvertegenwoordiging is en hoe dit in Nederland is ontstaan.

2: Je kunt de 3 (4) verschillende politieke stromingen noemen en onderscheiden

3: Je kunt de rol van het feminisme bij het ontstaan van algemeen kiesrecht beschrijven.

++ Je kunt beargumenteren of je Willem I een goede vorst vindt. 

Slide 3 - Slide

Verandering
In 1815 werd Napoleon Bonaparte verslagen. Hierna wilde alle koningen de macht weer teruggrijpen. 

Nederland kreeg ook weer een koning: Koning Willem 1. Hij werd koning van Nederland, België en Luxemburg.  

Slide 4 - Slide

Één land
Vroeger was Nederland als een van de weinige landen een republiek. Andere landen hadden allemaal een koning. Na een periode vol revoluties werd Nederland samengevoegd met België in een groot koninkrijk (koninkrijk der Nederlanden). Dit land had ook kolonies in andere werelddelen. 

In 1814 wordt Willem 1 de eerste echte koning van Nederland. Zijn bijnaam werd al snel: 'koning koopman' vanwege zijn handelen om Nederland verder te industrialiseren. In België werden vooral producten gemaakt, in Nederland werden deze producten over de hele wereld verspreid. 


Slide 5 - Slide

Volksvertegenwoordiging
Officieel moest Willem 1 samen regeren met zijn ministers. De Eerste en Tweede Kamer bestonden wel, maar hadden tot 1848 geen macht. 

In de Tweede Kamer zitten de leden van het parlement namens hun verschillende politieke partijen. 

Deze parlementsleden zijn rechtstreeks door alle kiezers van Nederland gekozen. Zij vertegenwoordigen met 150 het volk van Nederland en nemen samen met het kabinet besluiten voor en over het volk. 
De Eerste Kamer doet dat ook, daarna. Die bestaat uit 75 volksvertegenwoordigers die op een andere manier (indirect) worden gekozen.
Eerste kamer

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Tijdens de periode van koning en dictator Koning Willem I ontstond een transportrevolutie.

Welk voorbeeld van de transportrevolutie in de buurt van Zwolle werd genoemd tijdens het filmpje?
A
De bouw van een treinstation
B
De aanleg van een verharde weg
C
De aanleg van een kanaal
D
De aanleg van een treinspoorlijn

Slide 8 - Quiz

Waarom loopt Nederland met de 
industriële revolutie hopeloos achter?
Oorzaken:
1. Nederland denkt dat de industrialisatie helemaal niet nodig is, we verdienen al genoeg met de landbouw en de wereldhandel! Er wordt al veel verdiend met producten uit de kolonie Nederlands-Indië, zoals koffie en thee.
2. Om een fabriek met machines aan te schaffen, heb je veel geld nodig. Beleggers durven niet in de industrie te investeren, want de opbrengsten zijn nog onzeker.
3. Steenkool is de belangrijkste energiebron voor de industrie, maar Nederland heeft weinig steenkool in de grond .

Maar dan gaat onze koning en dictator Willem I (1777-1838) investeren in de aanleg van verharde wegen, spoorwegen en kanalen. De bijnaam van koning Willem I is dan ook 'de kanalenkoning'. 
Gevolg is een transportrevolutie. 

Slide 9 - Slide

België Onafhankelijk
Koning Willem I mag dan het koninkrijk economisch hebben geholpen, populair was hij zeker niet. De Belgische liberalen zien in hem een vorst die uit is op absolute macht. Mensen hebben ook weinig inspraak in het bestuur. Ook de kranten worden beperkt in hun journalistieke vrijheid. Ook eist WIllem dat er in het hele land Nederlands wordt gesproken, terwijl veel Belgen ook Frans spreken. 

In 1830 komen mensen in Brussel in opstand. Willem I stuurt er een leger op af, maar dit heeft geen zin. België krijgt onafhankelijkheid. Een aantal jaar later doet Willem I teleurgesteld afstand van de troon. Zijn zoon (Willem II) wordt de nieuwe koning. 
 

Slide 10 - Slide

In de afbeelding worden verschillende groepen in de samenleving uit de 19e eeuw afgebeeld met een bepaald oordeel / mening. 
Sleep de groepen naar de juiste plek in de afbeelding:
De Staatshoofden
De Bourgeoisie
De Arbeiders
De Priesters
Het Leger

Slide 11 - Drag question

Politieke stromingen
Na de Industriële Revolutie ging het landsbestuur nadenken over de ontstane sociale kwestie

Vanuit hier ontstonden 4 politieke stromingen: 
  • 1: Liberalen: individuele vrijheid (rechts)
  • 2: Confessionelen: geloof het belangrijkst (midden)
  • 3: Socialisten: streven naar gelijkheid (links)
  • 4: Conservatieven: willen alles hetzelfde houden

  • Vanuit deze stromingen ontstaan politieke partijen. 
  • De eerste en Tweede Kamer vormen de volksvertegenwoordiging (Parlement). 
  • Een groot deel van de mensen mocht niet stemmen door het cencuskiesrecht. 



Abraham Kuyper

Slide 12 - Slide


Bij het vak geschiedenis heb je 4 soorten onderzoeksvragen.
1. Beschrijvende vragen: gebruik je als meer wilt weten over een situatie of verschijnsel in het verleden.
2. Verklarende vragen: gebruik je als je wilt uitleggen waardoor dingen gebeurd zijn.
3. Vergelijkende vragen: gebruik je als je overeenkomsten en verschillen van een situatie of verschijnsel wilt weten.
4. Waarderende vragen: gebruik je om te onderzoeken wat jij ergens van vindt.
''Vind jij het terecht dat er in de negentiende eeuw censuskiesrecht was''

A
Beschrijvende vraag
B
Verklarende vraag
C
Vergelijkende vraag
D
Waarderende vraag

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video


Twee uitspraken:
1.  Een socialist is een persoon die streeft naar meer gelijkheid, gelijkwaardigheid, eerlijke verdeling en betere werkomstandigheden voor de fabrieksarbeider.
2. Een oorzaak / gevolg van de sociale kwestie is de opkomst van het socialisme
A
1 = niet waar 2 = oorzaak
B
1 = waar 2 = oorzaak
C
1 = niet waar 2 = gevolg
D
1 = waar 2 = gevolg

Slide 15 - Quiz

Welke politieke stroming past bij de uitleg?
Uitleg
Politieke stroming
Politieke groep die vind dat ieder mens zoveel mogelijk vrijheid moet hebben.
Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil verkleinen door sociale wetten.
Politieke groep waarbij mensen hun ideeën over politiek, onderwijs etc. baseren op hun godsdienst
Liberalen
Sociaaldemocraten
Confessionelen

Slide 16 - Drag question

Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Sociale kwestie vanuit geloof oplossen
Zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid 
De sociale kwestie zal zichzelf oplossen
Fabrieken moeten van de overheid zijn
Er moet een revolutie komen
Overheid moet sociale wetten maken
Overheid heeft plicht om voor burgers te zorgen

Slide 17 - Drag question

Zijn de zinnen van een liberaal of een socialist
Sleep de zinnen naar de juiste kolom:
Liberaal
Socialist
'Ik wil dat de regering (overheid) zich zo min mogelijk bemoeit met de bedrijven in het land'. 
'Ik vind dat er een wet moet komen waarin staat dat mensen maximaal maar 8 uur per dag mogen werken'.
'Ik kom uit de Bourgeoisie'.
'Ik ben een tegenstander van kinderarbeid'.
Ik wil als werknemer meer vakantiedagen in het jaar.
Ik probeer van mijn geld nog meer geld te maken.

Slide 18 - Drag question

Poll: Welke politieke stroming past het best bij jou?
Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Conservatief

Slide 19 - Poll


Feminisme



  • Vrouwen die opkomen voor de (gelijke) rechten van de vrouw
  • Zoals kiesrecht en het worden toegelaten op universiteiten

Slide 20 - Slide

Zet de cijfers 1-3 onder elkaar. Geef antwoord op de leerdoelen:
1: Je kunt beschrijven wat een volksvertegenwoordiging is en hoe dit in Nederland is ontstaan.
2: Je kunt de 3 verschillende politieke stromingen noemen en onderscheiden
3: Je kunt de rol van het feminisme bij het ontstaan van algemeen kiesrecht beschrijven.
++ Je kunt beargumenteren of je Willem I een goede vorst vindt.

Slide 21 - Open question

Opdracht
We bekijken de volgende video over Koning Willem 1. 
Bedenk over deze video 5 vragen voor klas 2C/2D volgend jaar. In deze vragen komt de volgende structuur terug: 

Waarin verschilt ... van ... ?
Leg uit hoe het komt dat ...
Op welk gebied zijn ... en ... hetzelfde?
Welke invloed heeft ... op ... ? 
Welke mening heb ik over .... 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video


Waarin verschilt ... van ... ?
Leg uit hoe het komt dat ...
Op welk gebied zijn ... en ... hetzelfde?
Welke invloed heeft ... op ... ?
Welke mening heb ik over....

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Link