Clase de español 4

¡Vamos a hablar español! clase 4
1 / 33
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

¡Vamos a hablar español! clase 4

Slide 1 - Slide

Programa de hoy
1. La comida - nakijken
2. Los animales
3. Describir a una persona con ser/tener
4. Practicar el vocabulario 
5. La familia
6. Estar 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Revisar
Actividad 5-7, 9 y 11

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Slide 6 - Slide

¿Tienes mascotas?

Slide 7 - Open question

El verbo "tener" (hebben)
yo                                    tengo
tú                                     tienes
él, ella                            tiene
nosotros                      tenemos
vosotros                       tenéis
ellos, ellas                   tienen

Slide 8 - Slide

Een ja/nee-vraag beantwoorden
- ¿Tienes mascotas?
- Sí, tengo dos gatos

- Tienes mascotas?
- No, no tengo mascotas. 

--> no staat voor de persoonsvorm

Slide 9 - Slide

¿Tienes hermanos?

Slide 10 - Open question

Los adjetivos del aspecto físico y del carácter
Bijvoeglijk naamwoorden passen zich aan het getal en het geslacht van het zelfstandig naamwoord aan:
>> Als het mannelijk bijvoeglijk naamwoord op een -o eindig, eindigt het vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord op een -a.
>> Als het mannelijk bijvoeglijk naamwoord op een -e of een medeklinker eindigt, verandert het niet in de vrouwelijke vorm.
>>Het meervoud maak je op dezelfde manier als het zelfstandig naamwoord (klinker + s, medeklinker + es).
               El chico alto - la chica alta - los chicos altos - las chicas altas.
              El chico grande - la chica grande - los chicos  grandes - las chicas grandes.
             El coche azul - la casa azul - los coches azules - las casas azules.

Slide 11 - Slide

Guapo/a
Feo/a

Slide 12 - Slide

Alto
Bajo

Slide 13 - Slide

Rubio
Moreno

Slide 14 - Slide

Joven
Viejo

Slide 15 - Slide

Optimista
Pesimista

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijke naamworden op -ista
Bijvoeglijke naamwoorden die uitgaan op -ista(s) behouden altijd de a in de uitgang (dus ook bij mannelijke zelfstandige naamwoorden). Bijvoeglijke naamwoorden op -ista:

optimista
pesimista
idealista
realista
deportista

Slide 17 - Slide

SER - ZIJN
Yo Soy
Ik ben
Tú eres
Jij bent
Él/ella/Usted es
Hij/zij/U is
Nostros/as somos
Wij zijn
Vosotros/as sois
Jullie zijn
Ellos/ellas/Ustedes son
Zij zijn

Slide 18 - Slide

Gebruik werkwoord ser
Beschrijving van een persoon
Nationaliteit
Beroep
Vaste eigenschappen / karakter

Slide 19 - Slide

Hoe beschrijf ik het uiterlijk?
3 werkwoorden:
- Ser (zijn) - el/ella (no) es
- Tener (hebben) - el/ella (no) tiene
- Llevar (dragen) - el/ella (no) lleva

Deze werkwoorden gebruik je in standaard combinaties. Zie foto op volgende slide.




Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Miguel...
... tiene el pelo moreno
... tiene los ojos marrones
... tiene 12 años
... es joven
... es delgado

Slide 22 - Slide

¿Cómo eres?

Slide 23 - Open question

¿Quién es quién?

Slide 24 - Slide

Describir personas
¡Toma una persona conocida en tu cabeza y descríbela!

Slide 25 - Slide

Billie Eilish
Joost Klein

Slide 26 - Slide

Roxy Dekker
Rosalia

Slide 27 - Slide

¡A practicar!
Descripción del físico en español
Ejercicio 1, 2, (3), 4, 5

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link

Nombra a 5 miembros de la familia en español
Noem 5 verschillende familieleden in het Spaans.

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

ser of estar?
Ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen (nationaliteit, beroep, etc.). 

Estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen, zoals emoties/toestanden.

Slide 33 - Slide