22. descripciones, andere

¿cómo eres?
¿cómo es?

Wat
herken
je?
1 / 37
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

¿cómo eres?
¿cómo es?

Wat
herken
je?

Slide 1 - Slide

El pelo rizado
Gafas
Los ojos verdes
Gordo
Calvo
pelo negro
Delgado
El pelo liso
Los ojos azules
Bajo - alto

Slide 2 - Drag question

Slide 3 - Slide

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord....
Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Llevar gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser (soy, eres, es)
B
Llevar (llevo, llevas, lleva)
C
Estar (estoy, estás, está)
D
Tener (tengo, tienes, tiene)

Slide 4 - Quiz

Vul het juiste antwoord in:
Carmen .............. los ojos azules (carmen heeft blauwe ogen)
A
son
B
tiene
C
está
D
tienes

Slide 5 - Quiz

Tiene los ojos..........
A
marrones
B
marrón
C
castaños
D
castaño

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm van de bijvoeglijke nw:
Los ojos ..... (azul)
A
azulas
B
azules
C
azuls

Slide 7 - Quiz

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 8 - Quiz

meervoud/ enkelvoud:
Tú tienes los ojos....
A
marrons
B
verdes
C
azuls
D
azulos

Slide 9 - Quiz



mi madre ________ los ojos bonitos y verdes
A
verde
B
es
C
tiene
D
tengo

Slide 10 - Quiz

link tekst

Slide 11 - Slide

escucha y levántate 
- tengo los ojos azules
- tengo los ojos marrones
- llevo gafas
- tengo el pelo verde
- tengo el pelo rizado
- tengo el pelo rubio
- tengo el pelo castaño

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord....
Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Llevar gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste antwoord in:
Carmen .............. los ojos azules (carmen heeft blauwe ogen)
A
son
B
tiene
C
está
D
tienes

Slide 15 - Quiz

Tiene los ojos..........
A
marrones
B
marrón
C
castaños
D
castaño

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm van de bijvoeglijke nw:
Los ojos ..... (azul)
A
azulas
B
azules
C
azuls

Slide 17 - Quiz

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 18 - Quiz

meervoud/ enkelvoud:
Tú tienes los ojos....
A
marrons
B
verdes
C
azuls
D
azulos

Slide 19 - Quiz



mi madre ________ los ojos bonitos
A
verde
B
es
C
tiene
D
tengo

Slide 20 - Quiz

escucha y toca 
- tiene los ojos azules
- tiene los ojos marrones
- lleva gafas
- tiene el pelo largo 
- tiene el pelo rizado
- tiene el pelo rubio
- tiene el pelo castaño

Slide 21 - Slide

4. El pelo
1. partes del cuerpo: la cara
2. la cara
3. los ojos 
4. el cuerpo
5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

Slide 22 - Slide

5. el cuerpo
1. partes del cuerpo: la cara
2. la cara
3. los ojos 
4. el pelo
5. el cuerpo
5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

Slide 23 - Slide

Partes del cuerpo

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

6. exit ticket
1. partes del cuerpo: la cara
2. la cara
3. los ojos 
4. el pelo
5. el cuerpo
5. EXIT ticket: ik heb + ogen+ kleur

Slide 26 - Slide

exit ticket
¿de qué color tienes los ojos?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

timer
0:30
el pelo rubio
el pelo corto
las gafas
los ojos azules
el pelo castaño
las pecas
los dientes amarillos

Slide 29 - Drag question

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

https://es.islcollective.com/preview/201311/f/el-cuerpo-humano-juegos_61404_1.jpg

Slide 37 - Slide