This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
m2 223
Slide 1 - Slide
Wat is geen vorm van milieuschade?
A
Vervuiling van lucht/water en bodem
B
Energieverbruik
C
Afval scheiden
D
Verbruik grondstoffen
Slide 2 - Quiz
Bij duurzaam produceren wordt geen rekening gehouden met:
A
Mens
B
Milieu
C
Winst
Slide 3 - Quiz
Recyclen is?
A
Hergebruiken
B
Toepassen
C
Niet hergebruiken
D
Van gebruikte goederen nieuwe goederen maken.
Slide 4 - Quiz
Recyclen draagt niet bij aan een duurzamere samenleving
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Wat betekent dit logo
A
Van a naar beter
B
verplicht recyclen
C
Kan gerecycled worden
D
Groen alternatief
Slide 6 - Quiz
Hergebruik zorgt ervoor dat grondstoffen sneller opraken
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Rosa heeft oude spullen te koop gezet op Marktplaats. Waarom is dit goed voor het milieu?
A
Door hergebruik krijgen spullen een kortere levensduur.
B
Door hergebruik ontstaat er meer afval.
C
Door hergebruik krijgen spullen een langere levensduur.
Slide 8 - Quiz
De overheid wil meer toe naar het principe 'de vervuiler betaalt'. Als dit lukt, wat gebeurt er dan met de maatschappelijke kosten?
A
De maatschappelijke kosten blijven gelijk.
B
Dit heeft niet te maken met maatschappelijke kosten.
C
De maatschappelijke kosten stijgen.
D
De maatschappelijk kosten dalen.
Slide 9 - Quiz
Er ontstaat 7.000 liter verontreinigd water bij het produceren van een spijkerbroek. Dit water wordt zelden gereinigd. Dit verontreinigd water is een voorbeeld van:
A
Maatschappelijke opbrengsten
B
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
C
Maatschappelijke kosten
Slide 10 - Quiz
Welke van de volgende stellingen is juist? I. maatschappelijke kosten worden niet door de vervuiler betaald II. alle grondstoffen raken een keer op
A
geen van beide
B
alleen I
C
alleen II
D
beide
Slide 11 - Quiz
Waarom zijn maatschappelijke kosten vervelend voor de burgers?
A
Omdat de burgers moeten meebetalen aan het oplossen van de vervuiling van een ander.
B
Omdat burgers hierdoor minder geld verdienen.
C
Omdat bedrijven hierdoor meer winst maken.
D
Omdat burger hierdoor niet in een schoon land kunnen leven.
Slide 12 - Quiz
Mechanisatie is
A
De invoering van computers
B
Het onderhouden van de machines
C
Het invoeren van machines
D
Het verminderen van personeel
Slide 13 - Quiz
mechanisatie of automatisering?
A
mechanisatie
B
automatisering
C
beide
Slide 14 - Quiz
Waardoor stijgt de arbeidsproductiviteit?
A
Mechanisatie
B
Automatisering
C
Beide
Slide 15 - Quiz
mechanisatie of automatisering?
A
mechanisatie
B
automatisering
C
beide
Slide 16 - Quiz
Wat is arbeidsproductiviteit?
A
Computers nemen de productie over
B
hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in bepaalde tijd
C
machines nemen het zware werk over van mensen
Slide 17 - Quiz
Jenny maakt 45 sokken in 3 uur. Johnny maakt 60 sokken in 5 uur. wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Jenny
B
Johnny
Slide 18 - Quiz
Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit? Een onderneming ontslaat 3 werknemers. de productie blijft gelijk
A
daalt
B
blijft gelijk
C
stijgt
Slide 19 - Quiz
mechanisatie of automatisering?
A
mechanisatie
B
automatisering
C
beide
Slide 20 - Quiz
Moeten werknemers meer of minder scholing krijgen door automatisering?
A
meer
B
minder
Slide 21 - Quiz
Noa koopt voor € 35.100 een nieuwe bedrijfsauto. De auto gaat negen jaar mee. Hoeveel is de afschrijving per jaar?
Slide 22 - Open question
Noa koopt voor € 35.100 een nieuwe bedrijfsauto. De auto gaat negen jaar mee. Hoeveel is de auto waard na 5 jaar?
Slide 23 - Open question
Hoeveel procent van het afval wordt niet gescheiden?