Pak je rekenmachine en eventueel een papiertje voor de zekerheid!
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhalen H4
Pak je rekenmachine en eventueel een papiertje voor de zekerheid!
Slide 1 - Slide
Wat betekent duurzaam produceren?
A
Dat je bij het produceren rekening houdt met mens en milieu
B
Dat de productie heel duur is
C
Dat je zo min mogelijk vlees eet.
D
Dat je niet meer met de auto mag reizen.
Slide 2 - Quiz
Wat is afschrijving van een kapitaalgoed?
A
Waardevermeerdering van een kapitaalgoed
B
Boekwaarde van een kapitaalgoed
C
Restwaarde van een kapitaalgoed
D
Waardevermindering van een kapitaalgoed
Slide 3 - Quiz
Noem een voorbeeld van een kapitaalgoed
Slide 4 - Open question
Wat is: Machines nemen het lichamelijke werk van mensen over.
A
Mechanisatie
B
Automatisering
C
Industrie
D
BTW
Slide 5 - Quiz
Omzet = Winst
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Nieuwe kennis van techniek en uitvindingen noem je
A
Automatisering
B
Technische ontwikkelingen
C
Technologische ontwikkelingen
D
Mechanisatie
Slide 7 - Quiz
Hoe noem je negatieve gevolgen van ons gedrag voor het milieu?
A
Milieuproblemen
B
Milieugedrag
C
Milieuverontreiniging
D
Milieuschade
Slide 8 - Quiz
Als ik € 1.300 moet betalen om 1700 bossen tulpen te maken, wat is dan de kostprijs per product?
Slide 9 - Open question
Dit is een voorbeeld van:
A
Maatschappelijke kosten
B
Bedrijfskosten
Slide 10 - Quiz
Een computer neemt het werk over van de administratie.
A
Automatisering
B
Mechanisatie
Slide 11 - Quiz
Geef een voorbeeld van productiekosten.
Slide 12 - Open question
Sleep de drie productiefactoren
Natuur
Kapitaal
Arbeid
Winst
Slide 13 - Drag question
Productiesectoren
Agrarische sector
Industriële sector
Dienstverlenende sector
Tuinbouwbedrijf
Akkerbouwbedrijf
Melkveebedrijf
Autofabriek
Meubelmakerij
Kledingfabriek
Frietfabriek
Kledingwinkel
Reisbureau
Kapsalon
Slide 14 - Drag question
3. Het vervangen van arbeidskrachten door machines.
Wat hoort bij elkaar:
1. Het vervangen van menselijke arbeid door computers en computerprogramma’s.
Mechanisering
Automatisering
Slide 15 - Drag question
Neemt de arbeidsproductiviteit toe of af wanneer er sprake is van mechanisatie of automatisering
A
arbeidsproductiviteit neemt af
B
arbeidsproductiviteit neemt toe
Slide 16 - Quiz
Lege batterijen opladen is ..........................
A
hergebruiken
B
recyclen
Slide 17 - Quiz
Oud papier inzamelen is ..........................
A
hergebruiken
B
recyclen
Slide 18 - Quiz
maatschappelijke kosten wordt betaald door
A
Premier Schoof
B
bedrijven
C
overheid
D
samenleving
Slide 19 - Quiz
Waar was deze afbeelding een voorbeeld van?
A
Een bedrijfstak
B
Een bedrijfskolom
C
Een winkel
D
Een fabriek
Slide 20 - Quiz
Wat is produceren?
A
het leveren van goederen en diensten
B
het maken van een film
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten
Slide 21 - Quiz
Wat is een voorbeeld van productiekosten?
A
Kosten voor personeel
B
Kosten voor grondstoffen
C
Kosten voor energie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 22 - Quiz
Wat is een productiesector?
A
Agrarische, Industriële en dienstverlenende bedrijven
B
Tuinbedrijf, een winkel en een fabriek
C
Agrarische en computerbedrijven
D
Agrarische bedrijven, winkels en dienstverlenende bedrijven
Slide 23 - Quiz
Agrarische bedrijven
Industriële bedrijven
Dienstverlenende bedrijven
Dokter
Bouwvakker
Boer
Fietsenmaker
Scootermonteur
Slide 24 - Drag question
Wat is een productiefactor?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
A, B en C zijn juist
Slide 25 - Quiz
Kapitaal
Natuur
Arbeid
Pootmachine
Aardappelen
Trekker
Trekker-bestuurder
Ondernemer
Slide 26 - Drag question
Wat is investeren?
A
Het lenen van geld
B
Winst maken
C
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
D
Produceren
Slide 27 - Quiz
Wie zijn concurrenten?
A
Apple en Samsung
B
Heineken en Lays
C
Playstation en Albert Heijn
D
Etos en Intertoys
Slide 28 - Quiz
Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten
Slide 29 - Quiz
Door ...1… zal de arbeidsproductiviteit ...2…
A
1. Automatisering
2. Stijgen
B
1. Mechanisering
2. Dalen
C
1. Automatisering en Mechanisering
2. Stijgen
D
1. Automatisering en
Mechanisering
2. Dalen
Slide 30 - Quiz
de werknemers worden beter ingeroosterd, waardoor dezelfde mensen meer kunnen produceren. De arbeidsproductiviteit wordt ....
A
Lager
B
Hoger
Slide 31 - Quiz
€ 1.200 / 5 = € 240. Na 3 jaar wil ik de scooter gaan verkopen. Ik verkoop de scooter voor € 250 meer dan dat de scooter waard is, voor hoeveel verkoop ik de scooter?
Slide 32 - Open question
Als ik een bezorgscooter koop voor €1.500 en er kan 5 jaar op gereden worden, wat is dan de afschrijving per jaar?
Slide 33 - Open question
Noa koopt voor € 35.100 een nieuwe bedrijfsauto. De auto gaat acht jaar mee en is dan nog €3.100 waard. Per jaar is de afschrijving
A
€3.900
B
€4.000
C
€4.387,50
D
€4.200
Slide 34 - Quiz
Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in de zee
C
Gebruik van energie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 35 - Quiz
Wat is een voorbeeld van de vervuiler betaald?
A
Een fabriek moet CO2-belasting betalen
B
Je betaald hondenbelasting voor het afval van je hond
C
Je moet betalen voor het weggooien van je eigen vuilnis
D
Alle antwoorden zijn een goed voorbeeld
Slide 36 - Quiz
Welke vorm van vervuiling is: Afval in de sloot gooien
A
Afval
B
Verbruik van grondstoffen
C
Energieverbruik
D
Vervuiling van lucht, water en bodem
Slide 37 - Quiz
Duurzaam produceren is
A
Het hergebruik van stoffen
B
Productie wat veel kost
C
Produceren zonder schade voor het milieu
D
Produceren voor het milieu
Slide 38 - Quiz
Welk voordeel heeft het recyclen van grondstoffen?
A
Het bespaart grondstoffen.
B
De kwaliteit van producten wordt hoger.
C
Producten gaan langer mee.
Slide 39 - Quiz
Succes met het leren van de toets
Slide 40 - Slide
Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen
Slide 41 - Quiz
Yara heeft 6 stoelen gemaakt. De productiekosten waren €450,-. Wat is de kostprijs per stoel?