BSR 30/11 2ha Lezen §2 Tekstverbanden en signaalwoorden

Open alvast je boek op blz. 10-11.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§2 Tekstverbanden en signaalwoorden
Voordat we beginnen:
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Open alvast je boek op blz. 10-11.
Log alvast in op LessonUp
 (de code staat linksonder in beeld).

§2 Tekstverbanden en signaalwoorden
Voordat we beginnen:

Slide 1 - Slide

  • Je kunt het chronologisch, concluderend en opsommend tekstverband in een tekst herkennen aan signaalwoorden.
  • Je kunt verbanden binnen een tekst beoordelen. 
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les:
  • Verder werken aan aan 
    Cursus 1: Meer dan lezen.
  • Uitleg paragraaf 2: Tekstverbanden en signaalwoorden.
  • Klassikale oefening.
  • Tijd over voor huiswerkopdracht.

Slide 3 - Slide


Tekstverbanden en signaalwoorden



In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Ze hebben een verband. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen.

Slide 4 - Slide

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden

Slide 5 - Slide

timer
2:00

Slide 6 - Slide

zoals
maar
dus
daardoor
en

Slide 7 - Slide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 1 van 7
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 8 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 2 van 7
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 9 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 3 van 7
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 10 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 3 van 7
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 4 van 7
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 12 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 5 van 7
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 13 - Quiz


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
 Vraag 6 van 7
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 14 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
 Vraag 7 van 7
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 15 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden
chronologisch verband
daarna, eerst, uiteindelijk, vervolgens
concluderend verband
dus, al met al, daarom
opsommend verband
bovendien, daarnaast, ook, vervolgens
tegenstellend verband
maar, daarentegen, echter, toch
toelichtend verband
als, bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan

Slide 16 - Slide

Wat?
Cursus 1 Meer dan Lezen: §2 Tekstverbanden en signaalwoorden (blz. 10, 11 en 12).
Opdracht 1 en 2.
Hoe?
In tweetallen. Overleg fluisterend.
Hulp
De theorie in deze LessonUp.
Tijd
Twintig minuten.
Waarom?
Om te oefenen met het herkennen en gebruiken van tekstverbanden en signaalwoorden.
Klaar?
Maak alvast een begin aan opdracht 3.
Huiswerkopdracht
timer
20:00

Slide 17 - Slide

  • Je kunt het chronologisch, concluderend ten opsommend tekstverband in een tekst herkennen aan signaalwoorden.
  • Je kunt verbanden binnen een tekst beoordelen. 
Lesdoelen

Slide 18 - Slide

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy

Slide 19 - Slide

Kies het juiste tekstverband.
''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 20 - Quiz

"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 21 - Quiz

Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.


A
want (reden)
B
omdat (oorzaak)
C
daardoor (gevolg)
D
zodat (reden)

Slide 22 - Quiz

Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.
A
zodat (reden)
B
daarna (chronologie)
C
daardoor (gevolg)
D
waardoor (gevolg)

Slide 23 - Quiz

Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.
A
zodat (reden)
B
tenzij (voorwaarde)
C
maar (tegenstelling)
D
waardoor (gevolg)

Slide 24 - Quiz