This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
2BK
Slide 1 - Slide
Today's planning
Please turn your cameras on!!
- Homework in Teams
- Speaking exercise
- I can use adjectives, Grammar 5
- Task E
Slide 2 - Slide
Planning It's Learning
Slide 3 - Slide
First the speaking exercise...
First a few questions ...
Slide 4 - Slide
Speaking exercise
We have a group discussion about the films in this picture (exercise 28) . Use your notes.
Say why he or she should watch the film. Also tell a classmate which film they shouldn’t watch.
Use Stone 7 and Stone 8.
Slide 5 - Slide
timer
1:00
Slide 6 - Slide
Task E
I can use adjectives, Grammar 5
Grab your activitybook page 144
Slide 7 - Slide
Stone
Slide 8 - Slide
1 The adjectives in the text are
Slide 9 - Mind map
2 You put adjectives before / after the noun (zelfstandig naamwoord).
A
before
B
after
Slide 10 - Quiz
3 With verbs like look, be, appear and seem, you put the adjective before / after the verb.
A
before
B
after
Slide 11 - Quiz
DOEL
1. Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is
2. Ik weet hoe een bijvoeglijk naamwoord in het Engels heet
3. Ik weet wanneer je adjectives gebruikt
4. Ik weet de plaats in de zin van adjectives in het Engels
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Adjectives and Adverbs
Adjective = bijvoeglijk naamwoord Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord: Een mooie fiets / een groot huis A pretty bike / a big house
Je kunt een vraag stellen die begint met ‘wat’: Wat is dat huis? Groot.
Slide 14 - Slide
Plaats in de zin
Het bijvoeglijk naamwoord staat voor het ZN.
Pink is a beautiful colour.
That is a nice friend.
Slide 15 - Slide
Uitzondering
Na de werkwoorden
to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound, to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord
in plaats van een bijwoord.
Het bijvoeglijk naamwoord komt dan ACHTER het werkwoord :
This dress looks beautiful on you!
Slide 16 - Slide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het:
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quiz
Hoe zeg je bijvoeglijk naamwoord in het Engels?
A
verb
B
noun
C
adjective
D
adverb
Slide 18 - Quiz
Waar staat een persoonlijk voornaamwoord voor?
A
werkwoord
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Quiz
Bij de werkwoorden be, look, appear en seem komt het bijvoeglijk naamwoord ...... het werkwoord.
A
voor
B
achter
Slide 20 - Quiz
Sleep de woorden van de zin in de juiste volgorde.
suit.
The popstar
her
leather
stunning
in
looks
Slide 21 - Drag question
Task E
Go to the Stepping Stones website or work in your activity book.
Make the exercise in Task E Theme 3 (31-32).
Correct your work with the answerbook.
Then practice Grammar 5 with Quizzes on the website.