2K bezittelijke voornaamwoord + möchten 13.6.

• Duits
• Middelbare school
• vmbo lwoo, havo
• Leerjaar 2

Het bezittelijk voornaamwoord und "möchten"

Leerdoelen

• Je kent de woorden 4.5 en 4.6
• Je kent het persoonlijke voornaamwoord
• Je kent het woord "möchten"

Programma

• woordentrainer 4.5 t/m 4.6
• Lesson Up 

-het bezittelijke voornaamwoord

- het werkwoord "möchten"

Oefen met woordentrainer

4.5 t/m 4.6 

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits ?

1. ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie
2. mein(e), dein(e), sein(e), unsere(e), eure/euer, ihr(e), Ihr(e)
3. mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie/Sie
4. der, die, das, die

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Dat is hun huis.

1. Das ist Ihr Haus.
2. Das ist ihr Haus.

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -E?

1. mannelijk
2. onzijdig
3. vrouwelijk
4. vrouwelijk en meervoud

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Zimmer (o)

1. mein
2. meine

Het bezittelijk voornaamwoord
(mijn) Vater hat Geburtstag.

1. mein
2. meine

het bezittelijk voornaamwoord:
Das ist _____ (haar) Freund

1. ihr
2. ihre

Bezittelijk voornaamwoord:
jullie (Haus)

1. sein
2. ihr
3. euer
4. dein

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw

1. sein(e)
2. ihr(e)
3. mein(e)
4. dein(e)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin.

1. meine
2. seine
3. ihre
4. eure

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

..... Klassenlehrer

1. unser
2. unsere

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Das ist ( uw) Haus.

1. ihr
2. Ihre
3. ihre
4. Ihr

Wat is de Duitse vertaling van het bezittelijk voornaamwoord 'jullie'

1. euer
2. ihr
3. unser
4. mein

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

..... beste Freundin

1. sein
2. seine

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Sind das (zijn)…... Bücher?

1. seine
2. meine
3. sein
4. mein

Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Mutter

1. ihre
2. ihr
3. dein
4. deine

Das Wort "möchten"

Werkwoord 'möchten'

ich möchte                                      ik zou graag willen

du möchtest                                   jij zou graag willen

er/sie/es möchte                          hij/zij/het zou graag willen

wir möchten                                   wij zouden graag willen

ihr möchtet                                     jullie zouden graag willen

sie möchten                                   zij zouden graag willen

Sie möchten                                   U zou graag willen

möchten (du)

1. möchst
2. möchtst
3. möchtest
4. möchtenst

möchten (ihr)

1. möcht
2. möchte
3. möchtet
4. möchten

Wat betekent möchten

1. mogen
2. lusten
3. zou graag willen

(möchten)
______ er in die Disko gehen?

1. möcht
2. möchtet
3. möchte
4. möchten

möchten (Thomas)

1. möchtet
2. möchtest
3. möchst
4. möchte

(möchten)
Was _______ Sie anprobieren?

1. mochtest
2. mochten
3. möchten
4. möchte

(möchten)
Wir _______ bezahlen.

1. möchte
2. möchtest
3. möchten
4. möchtet

(möchten)
Ich ________ etwas trinken, ihr _____lieber etwas essen.

1. möchte / möchte
2. möchte / möchtet
3. möchtet / möchte
4. möchtet / möchten

Bestel een voorgerecht voor jezelf

Gebruik de vorm voor 'ik'

Bestel een hoofdgerecht voor een klasgenoot

Gebruik de vorm voor 'jij'

Bestel een toetje voor een klasgenoot

Gebruik de vorm voor 'hij'

Bestel een drankje voor een klasgenoot

Gebruik de vorm voor 'zij'

Bestel een drankje samen met een klasgenoot

Gebruik de vorm voor 'wir'

Wat heb je vandaag geleerd?