V3 fictie 4 en toets taalverzorging bespreken


Welkom V3T!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson


Welkom V3T!

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht bespreken
  3. Fictie 4 (stukje van vorige week dinsdag nog)
  4. Toets Taalverzorging bespreken
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Huiswerkopdracht bespreken

Slide 4 - Slide

Huiswerkopdracht bespreken

Slide 5 - Slide

Huiswerkopdracht bespreken

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Berceuse betekent 'slaaplied'. Hoe wordt
deze betekenis ondersteund door de vorm
van het gedicht? 
timer
2:00

Slide 8 - Open question

Vroege vogels is een sonnet. Een sonnet
is en gedicht met een vaste vorm. Wat is
deze vorm?
timer
2:00

Slide 9 - Open question

Welke vormen van rijm zie je in het
gedicht Op tijd?
timer
2:00

Slide 10 - Open question

Hoe zijn typografie en inhoud afgestemd
in het gedicht Vliegen?
timer
2:00

Slide 11 - Open question

Toets Taalverzorging bespreken
  • Je kon voor deze toets 55 punten halen. 50 punten met de vragen en 5 punten voor spelling en formulering (1 tf = - 0,5)
  • Tel allereerst je punten goed na.
  • Cijfer = aantal behaalde punten / 55 x 9 + 1
  • Heb je tijdens het bespreken vragen? Zet een pijltje met potlood in de kantlijn. Na het bespreken is er tijd voor jouw vraag (aan het einde van de les dus). 

Slide 12 - Slide

Vraag 1 t/m 3
1 Wat is een metafoor? (1 p) R
Beeldspraak is een vorm van taalgebruik waarin met een ‘beeld’ op een figuurlijke manier omschreven wordt wat iemand letterlijk bedoelt.
2 Welke vijf metaforen onderscheiden we? (5 p) R
vergelijking met verbindingswoord; zuivere metafoor; personificatie; synesthesie; homerische vergelijking
3 Welke vier verbindingswoorden kun je tegenkomen bij de vergelijking met verbindingswoord? (4 p) R
van, alsof, koppelwerkwoord, als



Slide 13 - Slide

Vraag 4

4 Geef aan met welke soort metafoor je te maken hebt in onderstaande zinnen. Als er sprake is van een vergelijking met verbindingswoord geef dan ook aan om welk verbindingswoord het gaat. (6 p) T1
a Je bent zelf een verbindingswoord vergelijking met verbindingswoord (koppelwerkwoord, is)
b Mijn kleine neefje is opeens uitgegroeid tot een boom van een kerel. vergelijking met verbindingswoord (van)
c Hoe kon jij ooit met die ezel samenwerken? zuivere metafoor
d Aan de waterkant stoeit de wind met de rietpluimen. personificatie
e Zij heeft een warme stem. synesthesie
f Hij viel met de deur in huis en vertelde dat hij ontslagen was. zuivere metafoor

Slide 14 - Slide

Vraag 5 en 6
5 Wat is het verschil tussen een metafoor en een metoniem? (2 p) R
Een metafoor berust op een vergelijking tussen werkelijkheid en beeld; bij een metoniem is er geen sprake van een vergelijking, maar is er een andere relatie tussen het genoemde en het bedoelde.
6 Wat is een toponiem? (1 p) R
Een toponiem is een product dat genoemd is naar het gebied waar het vandaan komt.


Slide 15 - Slide

Vraag 7
7 Geef aan met welk soort metonymia je te maken hebt in de volgende zinnen? Kies uit: pars pro toto, totum pro parte, abstractum pro concreto, concreto pro abstractum, eponiem, voorwerp-inhoud, stof-voorwerp, enkelvoud-meervoud. (7 p) T1
a Heel het bedrijf heeft vandaag een teambuildingactiviteit. abstractum pro concreto
b Vier paar ogen keken mij afwachtend aan. pars pro toto
c De Aziatische olifant wordt al lange tijd met uitsterven bedreigd. enkelvoud-meervoud
d Er hangt een Rembrandt bij hem aan de muur. eponiem
e Tadic schoot gister het leer in het doel. stof-voorwerp
f Hoeveel neuzen zijn er aanwezig bij het concert? pars pro toto
g Australië speelde vandaag haar laatste hockeywedstrijd. totum pro parte

Slide 16 - Slide

Vraag 8 en 9
8 Noem drie kenmerken van een spreekwoord. (3 p) R
Er zit een wijsheid, raad of advies in; de formulering heeft een vaste vorm; de zin is onveranderbaar.
9 Veel spreekwoorden zijn nauw verbonden met de Nederlandse geschiedenis. Noem drie gebieden van herkomst van uitdrukkingen. (3 p) R
scheepsvaart/zeevaart, handel en nijverheid, boerenbedrijf, Bijbel


Slide 17 - Slide

Vraag 10
10 Leid de betekenis van de volgende spreekwoorden af uit de context. (4 p) T1
a Of zijn strategie gaat werken, kan niemand voorspellen, maar wie niet waagt wie niet wint. Wie geen risico neemt, zal nooit iets winnen.
b Toen de docent het lokaal verliet ontstond er een flinke herrie. Zo zie je maar weer, als de kat van huis is dansen de muizen op tafel. Als het gezag vertrokken, neemt men het ervan.
c Hij liet er geen gras over groeien. Toen hij hoorde dat Madelief vrijgezel was, vroeg hij haar gelijk op een date. Hij kwam direct in actie.
d De gynaecoloog viel door de mand, toen bekend werd dat hij geen diploma had. Hij werd direct doorzien.

Slide 18 - Slide

Vraag 11 t/m 14
11 Beschrijf kort wat een acrostichon is. (1 p) R
Een acrostichon is een gedicht waarvan de eerste letters van iedere regel of strofe samen een naam, woord of zin vormen.
12 Noem twee andere benamingen voor een acrostichon. (1 p) R
naamdicht en lettervers
13 Wat is een palindroom? (1 p) R
Een woord/zin dat je van links naar rechts kunt lezen of van rechts naar links.
14 Wat is de overeenkomst en het verschil tussen een homoniem en een homograaf? (2 p) R
Beide zijn woorden met meerdere betekenissen, maar een homograaf kun je op
verschillende manieren uitspreken.




Slide 19 - Slide

Vraag 15
15 Geef aan met welke vorm van spelen met woorden of letters je te maken hebt in onderstaande zinnen. Kies uit: acrostichon, ambigram, anagram, neologisme, portmanteau, palindroom, woordspeling, homoniem, homograaf, letterlijk-figuurlijk, verhaspeling. (8 p) T1
a In steeds meer landen doen mensen aan plogging, een combinatie van het Zweedse plocka
(pakken) en jogging: afval oprapen van de grond tijdens het rennen. portmanteau
b Hadden jullie ook last van die dijkramp?  homograaf
c Woorden waarvan je acute taaljeuk krijgt, kun je insturen op wegmetdatwoord.org. neologisme
d Waarom loopt je neus, terwijl je voeten ruiken? woordspeling
e "De mooie zeeman nam Anna mee", zei oom Ed. palindroom
f Eng raam, man! anagram




Slide 20 - Slide

Vraag 15 en 16
g Hotel op Terschelling:
verhaspeling

h Onderstaande deurmat:
ambigram

16 Geef een voorbeeld van een portmanteau. (1 p) R
 Bijvoorbeeld: vrijmibo, bafimo, conculega


Slide 21 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 16 maart
  • Huiswerk: - 
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: leesvaardigheid 6


Slide 22 - Slide