4 Geef aan met welke soort metafoor je te maken hebt in onderstaande zinnen. Als er sprake is van een vergelijking met verbindingswoord geef dan ook aan om welk verbindingswoord het gaat. (6 p) T1
a Je bent zelf een verbindingswoord vergelijking met verbindingswoord (koppelwerkwoord, is)
b Mijn kleine neefje is opeens uitgegroeid tot een boom van een kerel. vergelijking met verbindingswoord (van)
c Hoe kon jij ooit met die ezel samenwerken? zuivere metafoor
d Aan de waterkant stoeit de wind met de rietpluimen. personificatie
e Zij heeft een warme stem. synesthesie
f Hij viel met de deur in huis en vertelde dat hij ontslagen was. zuivere metafoor