Lesson 5 Grammar revision

What are we going to do today?
- Grammar revision
- Practice with Grammar 
- Study words in Quizlet 
- Time left? Gimkit!

Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision
- Practice with Grammar 
- Study words in Quizlet 
- Time left? Gimkit!

Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 

Slide 1 - Slide

Prefix and Suffix 
Prefix en Suffix zijn letters die je toevoegt voor (prefix) of na (suffix) een woord. Deze toevoegingen veranderen de betekenis van het woord. 

Prefixes
Non– / un– / im– / il– / in– / ir– / dis- deze geven allemaal de tegenovergestelde betekenis aan een woord
Responsible - Irresponsible 
Verantwoordelijk - Onverantwoordelijk 

Slide 2 - Slide

Prefix and Suffix
Re- betekend opnieuw, terug of in reactie tot wanneer het toegevoegd is aan het begin van een woord.  
turn, visit, play, act
return, revisit, replay, react 

Mis– wordt gebruikt om een negatieve betekenis te geven als het aan het begin van het woord toegevoegd is.  Understand - Misunderstand
Dis– wordt gebruikt voor een negatieve betekenis of het tegenovergestelde aan het begin van het woord. Like - Dislike 

Slide 3 - Slide

Prefix and Suffix
Suffixes
–er: Deze uitgang maakt een vergelijking. Het wordt ook gebruikt voor een persoon of ding dat een actie doet. slow – slower / teach – teacher

–ness wordt gebruikt om een adverb/adjective in een zelfstandig naamwoord te veranderen.  kind - kindness /  happy - happiness 


Slide 4 - Slide

Prefix and Suffix 
–ing achter een woord wordt gebruikt voor een product, materiaal of een werkwoord wat in een zelfstandig naamwoord gezet wordt. 
paint - painting 

 –ment toevoegen achter een woord veranderd een werkwoord ook in een zelfstandig naamwoord. 
pay - payment 

Slide 5 - Slide

Her latest movie is about an (in)....... man.
A
inhappy
B
invisible

Slide 6 - Quiz

Sam Harris is a famous (non)...... writer.
A
nonficition
B
nondo

Slide 7 - Quiz

I'm sorry for this (mis)..........
A
misunderstanding
B
mislikes

Slide 8 - Quiz

It is (im) ....... to do.
A
imlegal
B
impossible

Slide 9 - Quiz

Linking Words
Linking words zijn in het Nederlands: voegwoorden
Voegwoorden worden gebruikt om twee zinnen samen te voegen. 

Voorbeelden van voegwoorden zijn: and, but, because, so. De betekenis van de voegwoorden laat zien wat de verbinding is tussen de zinnen. 

- I have to write a report but our computer is broken. 
(tegenstelling met vorige zin) 

Slide 10 - Slide

Linking words
- Sofie likes to use instagram and snapchat. 
(toevoeging aan de vorige zin) 

- I bought a new phone because my other one is broken. 
(reden van de vorige zin) 


Slide 11 - Slide

It was raining outside, ...... we decided to watch TV.
A
so
B
but
C
and
D
if

Slide 12 - Quiz

My name is Helen ..... I'm from the Netherlands.
A
because
B
and
C
if
D
but

Slide 13 - Quiz

Sleep is important ...... it keeps you healthy.
A
so
B
but
C
because
D
if

Slide 14 - Quiz

You will definitely get addicted ....... you keep playing this game.
A
but
B
because
C
if
D
so

Slide 15 - Quiz

Study
Study words chapter 5 in Quizlet for 10 minutes. 

Or slim stampen on your Ipad for the grammar 

In silence. 
timer
10:00

Slide 16 - Slide

What did you learn
today?

Slide 17 - Mind map