VWO 3_Studyflow Spelling S2 herhaling

Studyflow Spelling S2
Herhaling S2 Spelling moeilijke woorden
S2.1 Spelling divers
S2.2 Meervoud (alle vormen)
S2.3 Aan elkaar of los: basisregels
S2.4 Afbreekregels

1 / 56
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Studyflow Spelling S2
Herhaling S2 Spelling moeilijke woorden
S2.1 Spelling divers
S2.2 Meervoud (alle vormen)
S2.3 Aan elkaar of los: basisregels
S2.4 Afbreekregels

Slide 1 - Slide

S2.1 Spelling divers
Wanneer gebruik je de apostrof?

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Bij het meervoud van woorden die eindigen op i, o, u, a, y: agenda's;
> Bij het meervoud van afkortingen en letters: cd's, wc's, drie o's;
> Bij verkleinwoorden van afkortingen en letters: wc'tje, a'tje;
> Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een y (met een medeklinker ervoor): baby'tje, lolly'tje



Je gebruikt de apostrof ook als er letters zijn weggelaten:



's ochtends 's betekent des ochtends
's avonds 's betekent des avonds
met z'n allen z'n betekent zijn

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Je gebruikt de apostrof ook als er letters zijn weggelaten:
's ochtends 's betekent des ochtends
met z'n allen betekent met zijn allen
> LET OP als de apostrof aan het begin van de zin staat, krijgt het eerstvolgende woord een hoofdletter:
's Middags fietst Jaap naar de hockeytraining. 

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Je gebruikt de apostrof ook voor een achtervoegsel bij afkortingen:
vwo'er
CDA'er
VVD'er

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> Als je een bezit uitdrukt met de bezit-s (je zet dan een s achter het woord),
 bij een woord dat eindigt op een a, o, u, i of y. Dit is Theo's boek.

> LET OP! Als het woord eindigt op een hoorbare sisklank (s, z, sj, zj, ts, tz, sh) of een x, schrijf je ' (apostrof) zonder s. Dit is Max' boek.

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je de apostrof?
> LET OP! Soms schrijf je een klinker maar hoor je een sisklank, je schrijft dan alleen een apostrof. 
Maurice' rapport verdiende dit schooljaar geen schoonheidsprijs. 

Slide 7 - Slide

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Inéz's moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Mamas tas staat nog op tafel.
Deze zin is:

A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Midge's ouders gaan dit jaar niet op vakantie.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van wc?
A
wcs
B
wc'
C
wc's
D
wces

Slide 12 - Quiz

Een kleine lolly noemen we een:
A
lollietje
B
lolly'tje
C
lolly's
D
lollytje

Slide 13 - Quiz

Die PVDA'er wil absoluut niet op de kieslijst.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

S2.1 Spelling divers
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 15 - Slide

S2.1 Spelling divers
> U is een persoonlijk voornaamwoord.
U moet hier rechtdoor (onderwerp)
Ik heb u gezien in de Dorpsstraat (lijdend voorwerp).
Ik geef u deze fles (meewerkend voorwerp).

Slide 16 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Uw is een bezittelijk voornaamwoord, het wordt gevolgd door een bezit.
Ik heb uw auto gezien in de Dorpsstraat.

Slide 17 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Ze of zij: persoonlijk voornaamwoord in de functie van onderwerp. Je gebruikt zij als je wilt benadrukken dat zij iets hebben gedaan en niet iemand anders. 
Maar dat werk hebben zij niet gedaan! Dat heb ik gedaan!

Slide 18 - Slide

S2.1 Spelling divers
> LET OP! Ze mag gebruikt worden als lijdend voorwerp (in plaats van hen) of meewerkend voorwerp (in plaats van hun). Je legt er dan niet de nadruk op.
Geef jij je ouders die kaart van mij? Ja, ik geef ze die kaart.


Slide 19 - Slide

S2.1 Spelling divers
> LET OP! Zijn wordt gebruikt als bezittelijk voornaamwoord. Je gebruikt zijn om te benadrukken dat iets zijn eigendom is (en niet dat van een ander) en je gebruikt z'n als je dat niet wilt benadrukken.
Tim is niet thuis, hij is vanochtend met z'n broertjes op stap gegaan.



Slide 20 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Mij en me kunnen gebruikt worden als persoonlijk voornaamwoord (en hebben de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).
Nadruk op het woord: mij. Geen nadruk op het woord: me.
Hij geeft me twee euro voor de kermis.



Slide 21 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Me is ook een wederkerend voornaamwoord:
Ik vergis me eigenlijk nooit (zich vergissen).
Ik was me elke ochtend (zich wassen).



Slide 22 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Je en jou zijn persoonlijke voornaamwoorden (en worden gebruikt als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).
Nadruk op het woord: jou. Geen nadruk op het woord: je.
> Je en jouw worden gebruikt als bezittelijk voornaamwoord.

Nadruk op het woord: jouw. Geen nadruk op het woord: je.

Slide 23 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Persoonlijke voornaamwoorden
Nadruk op het woord: jou. Geen nadruk op het woord: je.
Ik neem je mee.
> Bezittelijke voornaamwoorden

Nadruk op het woord: jouw. Geen nadruk op het woord: je.
Daar loopt jouw moeder.

Slide 24 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Een bezittelijk voornaamwoord (mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons/onze, jullie, hun) geeft aan dat iets van iemand is. Je kunt een bezit ook uitdrukken door de bezits-s te gebruiken. Je zet een s achter het woord. 

Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 25 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
De uitspraak van het woord verandert niet als je er een s achter zet. Dit is zo na een medeklinker, een dubbele klinker of een tweeklank. Dit is ook het geval als het woord op een stomme e of een é eindigt.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 26 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
Jaspers computer is uitgevallen.
Tims lunch staat in de koelkast.
Dit is Renees fiets.
Dit is Maries zus.

Frans' dochter komt niet naar mijn verjaardag.
Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 27 - Slide

S2.1 Spelling divers
> Wanneer zet je de bezit-s achter het woord?
> LET OP! Na a, o, u, i of y. komt 's:
Mama's tas staat nog op tafel.  
> LET OP! Na een sisklank volgt alleen een apostrof:
Frans' dochter komt niet naar mijn verjaardag.
Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.

Lex' elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
Nadesh' vriendinnen hadden een feest voor haar georganiseerd.
Inéz' moeder komt uit Spanje en haar vader is Nederlands.
Utz' familie is afkomstig uit Duitsland.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.


Slide 28 - Slide

Toms kamer is een puinhoop.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Robert's fiets is kapot.
Deze zin is:

A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Dit is Sophies nichtje.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz


Ik erger mij enorm aan hem.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Geef jij je ouders dat cadeau van hem? Ja, ik geef ze dat cadeau.
Deze zin is:
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Kijk eens naar die man die daar loopt, dat is toch je/jouw opa?
Welk woord is goed?
A
je
B
jouw

Slide 34 - Quiz

S2.2 Meervoud (alle vormen)
Het meervoud van veel zelfstandige naamwoorden maak je door -en achter het woord te zetten.
fiets > fietsen

Slide 35 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
Medeklinkerverdubbeling
> Bij woorden die eindigen op een medeklinker wordt de medeklinker vaak verdubbeld.
kapstok > kapstokken

Slide 36 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Bij woorden die eindigen op -ik, -es of -et is er niet altijd medeklinkerverdubbeling.
Er is wel medeklinkerverdubbeling als de klemtoon op de lettergreep met -ik, -es of -et valt:
mes > messen, vet > vetten

Slide 37 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Bij woorden die eindigen op -ik, -es of -et is er niet altijd medeklinkerverdubbeling.
Er is geen medeklinkerverdubbeling als de klemtoon niet op de lettergreep met -ik, -es of -et valt:
viezerik > viezeriken, perzik > perziken

Slide 38 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Er zijn ook woorden die je in het meervoud zet door er een -s achter te plakken:

vakantie > vakanties

Slide 39 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Je gebruikt -'s bij woorden die eindigen op de letters i, o, u, a of y:

baby > baby's
kiwi > kiwi's

Slide 40 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> LET OP! Als er nog een klinker voor de y staat, schrijf je de -s aan het woord vast:
essay > essays
jockey > jockeys


Slide 41 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Je gebruikt -'s bij afkortingen in het meervoud:

wc > wc's
tv > tv's

Slide 42 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Woorden op -cus krijgen in het meervoud een -i (Latijn): 
politicus > politici
technicus > technici

Slide 43 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Wanneer woorden in het enkelvoud eindigen op -ie of -ee, dan krijgen ze soms een -s in het meervoud (kanaries, lelies, abonnees). Maar dat is niet altijd het geval. Sommige woorden eindigen in het meervoud op -ën of -eën.

Slide 44 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Wanneer woorden in het enkelvoud eindigen op -ie of -ee, dan eindigen ze soms in het meervoud op -ën of -eën.
Je schrijft -eën als de klemtoon op de laatste -ie of -ee ligt.
melodie > melodieën
drie > drieën

Slide 45 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Wanneer woorden in het enkelvoud eindigen op -ie of -ee, dan eindigen ze soms in het meervoud op -ën of -eën.
Je schrijft -ën als de klemtoon op een andere lettergreep ligt.
bacterie > bacteriën
olie > oliën

Slide 46 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
Het meervoud bij zelfstandig gebruik van bijvoeglijke naamwoorden.
> Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden krijgen een 
-n als ze naar personen verwijzen die niet in de dezelfde zin genoemd worden.

Slide 47 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden krijgen een 
-n als ze naar personen verwijzen die niet in de dezelfde zin genoemd worden.
Op de sportclub kwamen wij een paar bekenden tegen.
Alle aanwezigen krijgen een welkomstdrankje.

Slide 48 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden krijgen geen -n als ze naar mensen verwijzen die wel in dezelfde zin staan.
Voor jonge mensen is een griepje niet zo erg, maar voor oude is het best gevaarlijk.
oude (mensen)

Slide 49 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden krijgen geen -n als ze op dieren, planten of dingen slaan.
Van die gestolen sieraden zijn alleen de goedkope teruggevonden.

Slide 50 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Beide(n) + alle(n)
Deze woorden krijgen geen -n als ze zelfstandig gebruikt worden (zonder een zelfstandig naamwoord dus), maar niet naar personen verwijzen.
We moesten twee opdrachten maken; beide waren moeilijk.

Slide 51 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Beide(n) + alle(n)
Beide en alle krijgen wel een -n als ze zelfstandig gebruikt worden en verwijzen naar personen die eerder zijn genoemd.
Ik heb twee goede vrienden. Beiden zitten bij mij in de klas.


Slide 52 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> Woorden die een hoeveelheid aangeven
sommige, enkele, weinige, vele en andere 

Deze woorden krijgen geen -n als ze zelfstandig gebruikt worden (zonder een zelfstandig naamwoord dus), maar niet naar personen verwijzen.

Slide 53 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> sommige, enkele, weinige, vele en andere 

Deze woorden krijgen geen -n als ze zelfstandig gebruikt worden (zonder een zelfstandig naamwoord dus), maar niet naar personen verwijzen.

De tickets zijn bijna uitverkocht, maar er zijn er nog enkele beschikbaar.

Slide 54 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
Zelfstandig gebruik van sommige, enkele, weinige, vele en andere zelfstandig > staat de persoon waar het woord naar verwijst al eerder in de zin of in de vorige zin > kun je deze persoon invoegen zonder dat de betekenis van de zin verandert, komt er ook geen -n achter het woord.
Er zijn veel winkeliers in de stad. Vele doen mee aan de wedstrijd voor 'beste winkel'. 

Slide 55 - Slide

S2.2 Meervoud (alle vormen)
> LET OP!
Deze woorden krijgen wel een -n als ze zelfstandig gebruikt worden en slaan op personen in het algemeen.
Velen hebben gisteren naar de voetbalwedstrijd gekeken.
Dat hebben anderen ooit zo bedacht. 

Slide 56 - Slide