REK, P3 (P2 voor 3R1A/B), Rekenen met een verhoudingstabel, uitgebreid sept.23

les-informatie     3R1B, herhaald tm p.10
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen
past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   januari 2023, mei 2023

De nummering bij het stappenplan sluit aan bij een opdracht op papier.

1 / 36
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

les-informatie     3R1B, herhaald tm p.10
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen
past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   januari 2023, mei 2023

De nummering bij het stappenplan sluit aan bij een opdracht op papier.

Slide 1 - Slide

de verhoudingstabel   
- rekenmiddel
- als je de ene situatie moet vergelijken met een andere situatie

bijvoorbeeld
. een recept voor 4 personen omzetten naar 7 personen
. verf mengen voor 3 m2 of voor 5 m2

Slide 2 - Slide

A   verhoudingstabel: rekenen via 1
Waar komt de '1'?
In een recept voor 4 personen staat dat je 300 g meel nodig hebt.
Je wilt het recept maken voor 7 personen. Hoeveel meel heb je dan nodig?


aantal personen
   4
   7
gram meel
300 g
   ? gram

Slide 3 - Slide

verhoudingstabel: rekenen via 1 
Waar komt de '1' ? { De '1' komt in de rij met de meeste info.}
In een recept voor 4 personen staat dat je 300 g meel nodig hebt.
Je wilt het recept maken voor 7 personen. Hoeveel meel heb je dan nodig?


aantal personen
   4
   1
   7
gram meel
300 g

Slide 4 - Slide

verhoudingstabel: rekenen via 1 
Waar komt de '1' ? { De '1' komt in de rij met de meeste info.}
In een recept voor 4 personen staat dat je 300 g meel nodig hebt.
Je wilt het recept maken voor 7 personen. Hoeveel meel heb je dan nodig?


aantal personen
   4
   1
   7
gram meel
300 g
  75 gram
 525 gram

Slide 5 - Slide

B   verhoudingstabel: rekenen via 1
Waar komt de '1'?                          de bus = de pot = het blik
Op de bus verf staat dat je voor 3 m2   0,5 liter verf nodig hebt.
Je moet 5 m2 verven. Hoeveel liter verf heb je nodig?
liter verf
0,5 L
   ? liter
oppervlakte m2
3 m2
5 m2

Slide 6 - Slide

B   verhoudingstabel: rekenen via 1  
Waar komt de '1' ?  { De '1' komt in de rij met de meeste info.}
Op de bus verf staat dat je voor 3 m2   0,5 liter verf nodig hebt.
Je moet 5 m2 verven. Hoeveel liter verf heb je nodig?
liter verf
0,5 L
m2
3 m2
1 m2
5 m2

Slide 7 - Slide

B   verhoudingstabel: rekenen via 1  
Waar komt de '1' ?  { De '1' komt in de rij met de meeste info.}
Op de bus verf staat dat je voor 3 m2   0,5 liter verf nodig hebt.
Je moet 5 m2 verven. Hoeveel liter verf heb je nodig?
liter verf
0,5 L
0,1666666
0,8333 liter
m2
3 m2
1 m2
5 m2

Slide 8 - Slide

C Verhoudingstabel, rekenen via 1
De plattegrond heeft schaal 1 : 4000 .
Hoe lang is 7 cm in werkelijkheid?



plattegrond
1
7
werkelijkheid
4000
????

Slide 9 - Slide

C Verhoudingstabel, rekenen via 1
De plattegrond heeft schaal 1 : 4000 .
Hoe lang is 7 cm in werkelijkheid?



plattegrond
1 cm
7 cm
werkelijkheid
4 000 cm
28 000 cm

Slide 10 - Slide

C Verhoudingstabel, rekenen via 1
De plattegrond heeft schaal 3 : 18000 .
Hoe lang is 5 cm in werkelijkheid?




plattegrond
1 cm
3 cm
5 cm
werkelijkheid
18 000 cm
????

Slide 11 - Slide

oefenen met de aanpak van context-opgaven
tekst en rekenen
A. de opgave splitsen in info en vraag
1- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
2- Welke gegevens zijn er in de vraag?
3- Wat moet ik doen bij de vraag?
B. nadenken over een oplossing
4- Welke berekeningen kunnen bij de info en de vraag passen?
C. 5- de berekening(en) maken
D. 6- controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend

Slide 12 - Slide

opdracht vt-1      stap A.1
Eerst alleen lezen en nadenken over onbekende woorden.
Met 3 druppels Maggi kun je 200 ml soep zout maken.
Hoeveel ml soep kun je zout maken met 11 druppels?

Slide 13 - Slide

opdracht vt-1
stap A.2     de opgave splitsen in info en vraag

Met 3 druppels Maggi kun je 200 ml soep zout maken.
Hoeveel ml soep kun je zout maken met 11 druppels?

1. gegevens in de info        3 druppels       200 ml

2. gegevens in de vraag      11 druppels         ? ml

3. taak: berekenen hoeveel ml soep   ik   zout kan maken

Slide 14 - Slide

opdracht vt-1
stap B. nadenken over een oplossing
Het gaat over een vergelijking van een aantal druppels en een aantal ml.
In de ene situatie zijn er 3 druppels, in de andere situatie zijn er 11 druppels.

Dit kan ik vergelijken met een verhoudingstabel: meer druppels betekent meer ml.

Slide 15 - Slide

opdracht vt-1
stap C. de berekening maken
.de berekening van de tweede situatie met 11 druppels en ? ml
.Bedenk in welke rij de '1' moet komen.
.Roep je antwoord nog niet. Je gaat straks antwoorden via L.U.





druppels
3 druppels
11 druppels
ml soep
200 ml
? ml

Slide 16 - Slide

opdracht vt-1
de berekening van de tweede situatie met 11 druppels en ? ml
- via 1




druppels
3 druppels
     1
11 druppels
ml soep
200 ml
66,66666666
733,3333 ml

Slide 17 - Slide

Hoeveel ml soep kun je zout maken met
11 druppels?

timer
0:30
A
733.33333 ml
B
7.3333333 ml
C
733,33333 ml
D
733,33333

Slide 18 - Quiz

vt-1  stap 6
controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend
11 druppels is veel meer dan 3 druppels. (4x 3 = 12)
733,33 ml is veel meer dan 200 ml          (4x 200 = 800)

Het antwoord zou dus kunnen kloppen.

Als het antwoord 7,333 ml was geweest, dan was het veel te weinig geweest.

Slide 19 - Slide

opdracht vt-2 een extra berekening    stap A.1
Eerst alleen lezen en nadenken over onbekende woorden.
Met 3 druppels Maggi kun je 200 ml soep zout maken.
Hoeveel liter soep kun je zout maken met 11 druppels?

Slide 20 - Slide

opdracht vt-2 een extra berekening
stap A.2 de opgave splitsen in info en vraag

Met 3 druppels Maggi kun je 200 ml soep zout maken.
Hoeveel liter soep kun je zout maken met 11 druppels?

1. gegevens in de info        3 druppels       200 ml

2. gegevens in de vraag      11 druppels         ? liter

3. taak: berekenen hoeveel liter soep   ik   zout kan maken

Slide 21 - Slide

opdracht vt-2 een extra berekening
stap B. nadenken over een oplossing
Het gaat over een vergelijking van een aantal druppels en een aantal ml of liter.
In de ene situatie zijn er 3 druppels, in de andere situatie zijn er 11 druppels.

Dit kan ik vergelijken met een verhoudingstabel: meer druppels betekent meer ml en dus meer liter.

Slide 22 - Slide

opdracht vt-2 een extra berekening
stap C. de berekening maken
.de berekening van de tweede situatie met 11 druppels en ? ml
.eerst alles uitrekenen in ml. Daarna omrekenen naar liter.




druppels
3 druppels
11 druppels
ml soep
200 ml
? ml

Slide 23 - Slide

opdracht vt-2 een extra berekening
de berekening van de tweede situatie met 11 druppels en ? ml
- via 1





ml omrekenen naar liter   >>>>




druppels
3 druppels
     1
11 druppels
ml soep
200 ml
66,66666666
733,3333 ml

Slide 24 - Slide

vt-2 een extra berekening
stap C. de berekening maken
Roep je antwoord nog niet, maar geef dat via
LessonUp.

733,3333 ml

de rekenkaart
van ml naar liter is drie stappen 'delen door 10'

733,3333 : 10 : 10 : 10 = 0,7333333 liter



Slide 25 - Slide

van 733,3333 ml naar ............. liter




timer
0:30
A
733, 33 L
B
7,333333 L
C
0.7333333 L
D
0,7333333 L

Slide 26 - Quiz

vt-2 een extra berekening
stap D. controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend
Een ml is veel kleiner dan een liter. Dat betekent dat er heel veel milliliters in een liter passen. (1000 ml in 1 L)
Als ik milliliters heb, moet het aantal liter veel kleiner zijn.

Het getal van de milliliters is 733,3333. Dat getal is veel groter dan het getal 0,7333333 van de liters. Dat betekent dat ik de goede kant op heb gerekend.
Het antwoord zou dus kunnen kloppen.

Slide 27 - Slide

vt-3 nog een rekenhandeling      stap A.1
Eerst alleen lezen en nadenken over onbekende woorden.
Roep je antwoord nog niet, maar geef dat via LessonUp.

Met 3 druppels Maggi kun je 200 ml soep zout maken.
Hoeveel liter soep kun je zout maken met 11 druppels?
Rond af op een heel getal.



Slide 28 - Slide

Rond 0,7333 af op hele liters.

timer
0:30
A
0,7
B
1
C
70
D
73

Slide 29 - Quiz

stap- C de berekeningen maken
Bij vt-2 hebben we als antwoord gevonden 0,7333 liter.
We moeten nu nog één berekening maken, namelijk afronden.
0,7333 liter
Een heel getal heeft geen komma.
We kijken naar het eerste cijfer achter de komma.
Dat is een 7. Een 7 zorgt ervoor dat het getal links ervan omhoog gaat.
De nul wordt dus een 1. Het antwoord wordt 1 liter.  >>>

Slide 30 - Slide

een raar antwoord
Soms is een antwoord bij rekenen correct, maar raar.

Door de regel van afronden kom je uit op 1 liter.
Maar in de praktijk heb je aan 11 druppels niet genoeg voor 
1 liter.

3 druppels - 200 ml - 0,2 L         12 druppels - 800 ml   - 0,8 L
6 druppels - 400 ml - 0,4 L         15 druppels - 1000 ml - 1 L
9 druppels - 600 ml - 0,6 L

Slide 31 - Slide

taalprobleem?
Roep nog niet je antwoord!

Wat is hier de breedte?
Hoe heet dan de andere dimensie?

Slide 32 - Slide

De breedte van de foto is

timer
1:00
A
de verticale kant
B
de horizontale kant

Slide 33 - Quiz

De verticale kant van de foto noemen we

timer
1:00
A
de hoogte
B
de diepte
C
de lengte
D
de dikte

Slide 34 - Quiz

taalprobleem?
Roep nog niet 
je antwoord!


Hoeveel euro ben je per liter duurder uit als je emmers van 5 liter koopt in plaats van emmers van 10 liter.

Wat is je eerste taak?

Slide 35 - Slide

Wat moet je als eerste doen?

timer
0:30
A
prijzen van beide emmers optellen
B
prijzen van beide emmers aftrekken
C
prijs per liter uitrekenen, van beide emmers met 35 : 10 en 20 : 5
D
prijs per liter uitrekenen, van beide emmers met 35 x 10 en 20 x 5

Slide 36 - Quiz