This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom bij
Nederlands - werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je kunt de verschillende werkwoordsvormen uit leerjaar 1 op de juiste manier toepassen.
Slide 2 - Slide
Soorten werkwoorden
Persoonsvorm Wij lopen altijd naar school.
Voltooid deelwoord Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
Onvoltooid deelwoord Lopend ging hij naar zijn werk.
Hele werkwoord/infinitief Wij willen daar graag lopen.
Slide 3 - Slide
0
Slide 4 - Video
Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (EV/MV) en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan.
Je vindt de persoonsvorm door:
De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
De vraagproef uit te voeren.
Slide 5 - Slide
Benoem de persoonsvorm(en) van onderstaande zinnen: 1. Onze buurvrouw verbouwt haar huis zelf. 2. Vind jij het ook jammer, dat het weer zo verandert? 3. De gastheer van het restaurant heette de klanten die binnenkwamen welkom. 4. Er zijn leerlingen geschorst, door de grap die zij hebben uitgehaald. 5. Jarno vindt het prettig, als de onderwijzer het huiswerk controleert.
Slide 6 - Open question
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat iets is afgelopen.
Je herkent het voltooid deelwoord aan:
Omdat je de PV al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
Er staat vaak ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen.
Slide 7 - Slide
Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen: 1. Raad eens wat er vandaag is gebeurd. 2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid. 3. Waarom heb jij die gele aansteker niet bewaard? 4. Mijn ouders verhuizen onze spullen vandaag naar het nieuwe huis. 5. Bladluis wordt vaak met water en spiritus bestreden. 6. Tijdens het feest verandert Sofie nog van outfit: ze heeft er minstens drie bij zich.
Slide 8 - Open question
Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. Het hele werkwoord is de infinitief.
Je herkent een infinitief doordat:
Je de PV al uit de zin hebt gehaald.
Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.
Slide 9 - Slide
Benoem de infinitieven uit de onderstaande zinnen: 1. Wat betekent dit precies? 2. Wat willen jullie later worden? 3. Mees heeft dat altijd al willen hebben. 4. Dit betekent dat we nogal haast hebben. 5. Wij zijn van plan om te gaan fietsen.
Slide 10 - Open question
Persoonsvorm
De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijden in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.
Slide 11 - Slide
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik voor de pv
jij, je, ikachter pv
jij
Alle andere enkelv.
meervoud
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
Ezelsbruggetje : 'lopen' / 'smurfen'
Vul 'lopen' of 'smurfen' in op de plek van de pvtt en hoor of er een 't' achter moet.
Jij word.. (?) oma >> Jij loopt oma >> Je hoort bij 'lopen een 't', dus achter 'word' komt ook een t >> Jij wordt oma.
Slide 12 - Slide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in:
1. Mijn ouders ............................. (afspreken) met mijn oma. 2. De groep studenten ............................. (vinden) dat de docent geen fijne uitleg ............................. (geven). 3. ............................. (horen) je wel wat je zegt? 4. ............................ (begrijpen) je vader het probleem? 5. Sanne ............................. (worden) morgen 18 jaar.
Slide 13 - Open question
Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!
Werkwoorden +te(n) of + de(n)
Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.
Voorbeeld:
lopen - liepen - gelopen
slapen - sliepen - geslapen
Voorbeeld:
maken - maakte - gemaakt
moorden - moordde - gemoord
't ex Kofschip
Slide 14 - Slide
Persoonsvorm VT
Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 't ex kofschip.
't ex kofschip is eigenlijk een trucje om de medeklinkers te kunnen onthouden.
Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex kofschip?
wel > ik-vorm + te(n)
niet > ik-vorm + de(n)
Slide 15 - Slide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in verleden tijd in:
1. Mijn ouders ............................. (wachten) gisteren twee uur voordat zij naar binnen ............................. (mogen). 2. Hij ............................. (fronsen) zijn wenkbrauwen toen zij zo ............................. (binnenkomen). 3. Sanne en Daan ............................. (plonzen) direct in het water toen ze bij het zwembad ................... (arriveren). 4. Messi ............................. (vergroten) zijn kans op scoren. 5. Hij ............................. (branden) zijn hand tijdens het kerstdiner.
Slide 16 - Open question
Voltooid deelwoord
Twee soorten werkwoorden:
Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.
Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord.
Slide 17 - Slide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
1. Wij zijn gisteren ................................ (bellen) door de directeur. 2. Je bent in elk geval goed ................................ (verzekeren)! 3. Hoe is het mogelijk dat jij wel je cijfer hebt ................................ (krijgen)? 4. Het gebeurt wel vaker dat hij verkeerd wordt ................................ (aanmelden). 5. Is dat écht wat er is ................................ (gebeuren)?
Slide 18 - Open question
Het ... (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
Slide 19 - Open question
De docent ...............(herhalen) werkwoordspelling regelmatig.
Slide 20 - Open question
TT: Ik ... (worden) gek van de werkwoordspelling.
Slide 21 - Open question
Werkwoordspelling: vul in (tegenwoordige tijd). Die regel ... (gelden) voor iedereen.
Slide 22 - Open question
Werkwoordspelling: vul in (verleden tijd). Lieke en Rens ... (wachten) op de trein.
Slide 23 - Open question
Weet je wel wat het betekenen (tt) als je werkwoordspelling echt beheerst!
Slide 24 - Open question
Werkwoordspelling. Vul de zin aan:
Nu de kerst ... (naderen), zijn de dagen van deze ... (vetmesten) kalkoenen ... (tellen).
Slide 25 - Open question
Oefenen maar!
Open op SOM het volgende bestand:
Maak deze in je schrift, houd eventueel de regels ernaast.