Ik heb mijn huiswerk gemaakt. (ma-ken)
Ik heb een boek gelezen. ( le-zen)
Ik heb om 22:00 uur elke dag geslapen. (sla-pen)
Ik heb een keer per jaar gereisd. (rei-zen)
Ik heb een verhaal verteld. (vertel-len)
Ik ben naar mijn werk gefietst. (fiet-sen)