Paragraaf 10 Tekstopbouw

Tekstopbouw
havo 3
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 160 min

Items in this lesson

Tekstopbouw
havo 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
15:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
- Oefenen met werkwoordspelling
- Oefenen met bedrijvende en lijdende vorm
- Nakijken paragraaf 9
- Behandelen paragraaf 10
- Aan de slag

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1. Wat kun je tijdens deze oefening allemaal (verwachten)?
A
verwachte
B
verwachten
C
verwachtte
D
verwachtten

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Dat zal ik je nu (vertellen).
A
vertelde
B
verteld
C
vertellen
D
vertelen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

De eerste paar zinnen zullen alleen over hele werkwoorden (gaan).
A
gaan
B
ga
C
gingen
D
gaande

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

4. Maar daarna zullen er andere zinnen (komen).
A
kwamen
B
kwam
C
komde
D
komen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

5. Wat (denken, vt) je bijvoorbeeld van deze zin?
A
denk
B
dacht
C
gedacht
D
denken

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

6. Of van een zin die gaat over een (afgelasten) wedstrijd?
A
aflasten
B
afgelasten
C
afgelaste
D
afgelastte

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

7. Dat (vinden, tt) je waarschijnlijk al een stuk lastiger.
A
vond
B
vindt
C
vind
D
vondt

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

8. Wanneer heb jij voor het laatst (inloggen) op de website van Online Nederlands?
A
ingelogde
B
ingelogt
C
ingelogdt
D
ingelogd

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

9. Zorg ervoor dat je de werkwoordspelling voldoende (oefenen).
A
oefende
B
oefend
C
oefen
D
oefent

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

10. Een (waarschuwen) mens telt voor twee.
A
waarschuwend
B
gewaarschuwd
C
gewaarschuwt
D
gewaarschuwende

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Slide 17 - Link

This item has no instructions

Aan het werk
Paragraaf 9 bladzijde 41 oefening 6 t/m 8


timer
20:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Vaste indeling:
1. titel
2. inleiding
3. middenstuk
4. slot

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Voorbereiding:
- Wat is het onderwerp?
- Wie is de lezer?
- Wat voor soort tekst wordt het?
- Wat is het tekstdoel?
- Wat is de belangrijkste boodschap?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Titel en inleiding:
- aandacht trekken
- nieuwsgierig maken

Slide 21 - Slide

Aandacht trekken kan je bijvoorbeeld door:
Het vertellen van een verhaaltje of anekdote over iets dat je hebt gelezen of meegemaakt (een anekdote = grappig en kort verhaal over iets dat echt gebeurd is).
In te gaan op een actuele gebeurtenis. Je vertelt iets wat op dat moment veel aandacht krijgt in de publiciteit.
De voorgeschiedenis te vertellen. Je gaat in op hoe men in het verleden omging met het onderwerp en maakt daarmee de lezer nieuwsgierig naar de huidige stand van zaken.
Het belang van de lezer bij de zaak te benadrukken. Je maakt de lezer attent op de voordelen die hij kan hebben bij het lezen van je artikel.
Bij de introductie van je onderwerp kan je gebruik maken van het stellen van een aantal vragen of het aankondigen van wat je verder in de tekst gaat bespreken. Je geeft jouw mening over het onderwerp of formuleert de vraagstelling/het probleem.
Als je de inleiding voorbereidt, kun je het beste vragen maken bij je deelonderwerpen. De antwoorden daarop gebruik je om je tekst te schrijven. Voor de uitwerking van elk deelonderwerp gebruik je één of meer alinea’s.
De kernzin van de alinea geeft de hoofdgedachte weer. Meestal is dat de eerste zin en soms de laatste. Een andere plaats is echter ook mogelijk.
Paragraaf 10 Tekstopbouw
Middenstuk:
- kern
- één deelonderwerp per alinea
- verbindingswoorden
- tussenkopjes

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Slot:
- samenvatting
- maak het cirkeltje rond
- geen nieuwe informatie
- uitsmijter

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Aan de slag
Lezen bladzijde 42
Maken bladzijde 43 oefening 1 t/m 5
Klaar? Lezen of leren voor de toets

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maken bladzijde 43 oefening 1 t/m 5
Leren voor toets, zie SOM

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Tekstopbouw deel 2
havo 3

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
15:00

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Planning
- Oefenen met werkwoordspelling
- Behandelen paragraaf 10
- Aan de slag/nakijken

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met werkwoordspelling

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

1. De ober (zigzaggen, tt) met een dienblad vol glazen door de menigte.
A
zigzagde
B
gezigzagd
C
zigzagt
D
zigzagd

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

2. Hij heeft net nog mijn pad (kruisen).
A
kruist
B
gekruisd
C
kruisend
D
gekruist

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

3. Ik (zijn, vt) op zoek naar een ober met volle glazen.
A
zijn
B
was
C
is
D
ben

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

4. Ik had het mijne namelijk net (legen).
A
geleegd
B
legend
C
geleegt
D
geleegdt

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

5. Maar toen ik hem zag, (durven) ik niet om een nieuw glas te vragen.
A
durf
B
durft
C
durfde
D
durfte

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

6. Plotseling (dringen, vt) namelijk tot mij door wie die ober was.
A
dringt
B
drongt
C
drongde
D
drong

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

7. Stiekem (druipen, vt) ik af.
A
droop
B
droopte
C
druip
D
druipt

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

8. Ik hoop niet dat hij mij heeft (spotten).
A
gespodt
B
gespotte
C
gespot
D
gespoot

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

9. Ik heb deze man altijd enorm (minachten).
A
minachtte
B
minachtend
C
geminacht
D
mingeacht

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

10. Misschien (minachten, vt) hij mij ook al jaren.
A
minacht
B
minachtte
C
minachtend
D
minachtde

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Slide 45 - Video

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Structuur van verhalen:
- inleiding,middenstuk (kern), slot
- keuze voor invulling

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
  • reeks gebeurtenissen, personages
  • begin en eind
  • chronologisch en niet-chronologisch



Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Chronologische structuur:
  • lineaire structuur
  • de ‘juiste’ volgorde
  • omgekeerd chronologisch

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Cirkelstructuur:
  • verhaal in een cirkel
  • begint bij chronologisch einde
  • eindigt bij chronologisch einde

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Alternerende structuur:
  • afwisselende structuur
  • afwisselende vertellers
  • meerdere locaties
  • andere tijd


Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Fragmentarische structuur:
  • begint in het midden (in medias res)
  • flashforwards en flashbacks
  • overzicht pas bij eind


Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Lezen bladzijde 42 + 44
Maken bladzijde 43 oefening 1t/m 4
Klaar? Lezen of leren voor de toets

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 53 - Slide

This item has no instructions