Tekstopbouw - 3 havo - hfdst 10

Tekstopbouw
havo 3
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Tekstopbouw
havo 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
15:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
- Oefenen met werkwoordspelling
- Oefenen met bedrijvende en lijdende vorm
- Nakijken paragraaf 9
- Behandelen paragraaf 10
- Aan de slag

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1. Wat kun je tijdens deze oefening allemaal (verwachten)?
A
verwachte
B
verwachten
C
verwachtte
D
verwachtten

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Dat zal ik je nu (vertellen).
A
vertelde
B
verteld
C
vertellen
D
vertelen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

De eerste paar zinnen zullen alleen over hele werkwoorden (gaan).
A
gaan
B
ga
C
gingen
D
gaande

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

4. Maar daarna zullen er andere zinnen (komen).
A
kwamen
B
kwam
C
komde
D
komen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

5. Wat (denken, vt) je bijvoorbeeld van deze zin?
A
denk
B
dacht
C
gedacht
D
denken

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

6. Of van een zin die gaat over een (afgelasten) wedstrijd?
A
aflasten
B
afgelasten
C
afgelaste
D
afgelastte

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

7. Dat (vinden, tt) je waarschijnlijk al een stuk lastiger.
A
vond
B
vindt
C
vind
D
vondt

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

8. Wanneer heb jij voor het laatst (inloggen) op de website van Online Nederlands?
A
ingelogde
B
ingelogt
C
ingelogdt
D
ingelogd

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

9. Zorg ervoor dat je de werkwoordspelling voldoende (oefenen).
A
oefende
B
oefend
C
oefen
D
oefent

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

10. Een (waarschuwen) mens telt voor twee.
A
waarschuwend
B
gewaarschuwd
C
gewaarschuwt
D
gewaarschuwende

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Vaste indeling:
1. titel
2. inleiding
3. middenstuk
4. slot

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Voorbereiding:
- Wat is het onderwerp?
- Wie is de lezer?
- Wat voor soort tekst wordt het?
- Wat is het tekstdoel?
- Wat is de belangrijkste boodschap?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Titel en inleiding:
- aandacht trekken
- nieuwsgierig maken

Slide 19 - Slide

Aandacht trekken kan je bijvoorbeeld door:
Het vertellen van een verhaaltje of anekdote over iets dat je hebt gelezen of meegemaakt (een anekdote = grappig en kort verhaal over iets dat echt gebeurd is).
In te gaan op een actuele gebeurtenis. Je vertelt iets wat op dat moment veel aandacht krijgt in de publiciteit.
De voorgeschiedenis te vertellen. Je gaat in op hoe men in het verleden omging met het onderwerp en maakt daarmee de lezer nieuwsgierig naar de huidige stand van zaken.
Het belang van de lezer bij de zaak te benadrukken. Je maakt de lezer attent op de voordelen die hij kan hebben bij het lezen van je artikel.
Bij de introductie van je onderwerp kan je gebruik maken van het stellen van een aantal vragen of het aankondigen van wat je verder in de tekst gaat bespreken. Je geeft jouw mening over het onderwerp of formuleert de vraagstelling/het probleem.
Als je de inleiding voorbereidt, kun je het beste vragen maken bij je deelonderwerpen. De antwoorden daarop gebruik je om je tekst te schrijven. Voor de uitwerking van elk deelonderwerp gebruik je één of meer alinea’s.
De kernzin van de alinea geeft de hoofdgedachte weer. Meestal is dat de eerste zin en soms de laatste. Een andere plaats is echter ook mogelijk.
Paragraaf 10 Tekstopbouw
Middenstuk:
- kern
- één deelonderwerp per alinea
- verbindingswoorden
- tussenkopjes

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 10 Tekstopbouw
Slot:
- samenvatting
- maak het cirkeltje rond
- geen nieuwe informatie
- uitsmijter

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Aan de slag
Lezen bladzijde 42
Maken bladzijde 43 oefening 1 t/m 5
Klaar? Lezen of leren voor de toets

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Doelen
- Je weet hoe een tekst is opgebouwd en welke structuurvarianten verhalen kennen.
- Je kan bepalen welke informatie in een inleiding, middenstuk en slot thuishoort en herkennen wat de structuur is van een verhaal.
- Je kan informatie voor een tekst logisch ordenen en een verhaal op verschillende manieren structureren.
- Je kan zelf een goed opgebouwde tekst en een goed opgebouwd verhaal schrijven.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Maken bladzijde 43 oefening 1 t/m 5

Slide 26 - Slide

This item has no instructions