Dictee 11 Nederlands VSO ZML Leerroute 3-4 Paul Abma
1 / 26
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
A
bloemje
B
bloempje
C
bloempju
D
bloemetje
Slide 2 - Quiz
A
raatje
B
raadje
C
ratje
D
raatje
Slide 3 - Quiz
A
drupeltje
B
druppeltje
C
druppelje
D
druupeltje
Slide 4 - Quiz
A
pilletje
B
pillettje
C
piletje
D
pieletje
Slide 5 - Quiz
A
zaadeltje
B
zaddeltje
C
zadultje
D
zadeltje
Slide 6 - Quiz
A
wekertje
B
wekkertje
C
wekkerttje
D
wekutje
Slide 7 - Quiz
A
gezinetje
B
gesinnetje
C
gezinnetje
D
gezintje
Slide 8 - Quiz
A
schol
B
school
C
sgool
D
shool
Slide 9 - Quiz
A
schikken
B
schrikken
C
schriken
D
srikken
Slide 10 - Quiz
A
hai
B
haaij
C
haai
D
haaj
Slide 11 - Quiz
A
hoi
B
hooij
C
hooj
D
hooi
Slide 12 - Quiz
A
roeibot
B
roeijboot
C
roeiboot
D
roejboot
Slide 13 - Quiz
A
besprek
B
bespreek
C
busprek
D
buspreek
Slide 14 - Quiz
A
gezeur
B
gezuur
C
geseur
D
chezeur
Slide 15 - Quiz
A
vurdien
B
verdien
C
verdein
D
furdien
Slide 16 - Quiz
A
nagt
B
nacht
C
nagcht
D
naacht
Slide 17 - Quiz
A
meuw
B
meew
C
meeu
D
meeuw
Slide 18 - Quiz
A
stuwdaam
B
studam
C
stuwdam
D
studaam
Slide 19 - Quiz
A
spoet
B
sroet
C
spoert
D
sproet
Slide 20 - Quiz
A
strengk
B
streng
C
streeng
D
stren
Slide 21 - Quiz
A
klagt
B
klaacht
C
klacht
D
klact
Slide 22 - Quiz
A
stingk
B
stink
C
zingk
D
stik
Slide 23 - Quiz
A
ringgen
B
rinken
C
rignen
D
ringen
Slide 24 - Quiz
A
stik
B
strik
C
strink
D
stringk
Slide 25 - Quiz
A
wingkel
B
wikkel
C
winkel
D
wingel
