This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
In deze Lessonup "wandelen" we rustig door het eerste hoofdstuk heen. Af en toe worden er vragen gesteld, soms krijg je extra informatie en soms een kort filmpje. De vragen kunnen open vragen zijn, meerkeuzevragen of een woordweb.
Beantwoord serieus, de antwoorden worden door mij opgeslagen.
Slide 2 - Slide
Noem een paar "schaarse" goederen
Slide 3 - Mind map
Hoe noemen we de zes "P's" ook wel?
A
Reclameinstrumenten
B
Marketingmix
C
Marketingbeleid
D
Productdifferentiatie
Slide 4 - Quiz
Welke zes P's zijn er?
Slide 5 - Open question
Wat is dit voor reclame?
A
Commerciële
B
Sluik
C
Ideële
D
Informatieve
Slide 6 - Quiz
Waarom hebben jongeren best veel geld te besteden ?
Slide 7 - Open question
Inflatie
Slide 8 - Slide
Noem oorzaken van inflatie
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Video
Wanneer groeit de economie?
A
Als het BBP stijgt
B
Als het Nationaal inkomen stijgt
C
Als we meer uitgeven
D
Als de Koopkracht stijgt
Slide 11 - Quiz
Nationaal inkomen
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit (zoals loon, rente, huur, pacht).
Wat zegt dit? Je kunt pas vergelijken met andere landen als je het inkomen per hoofd van de bevolking weet.
Slide 12 - Slide
Wat is in Nederland ongeveer het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€ 5.000 per jaar
B
€ 25.000 per jaar
C
€ 50.000 per jaar
D
€ 100.000 per jaar
Slide 13 - Quiz
Inkomensvormen
• Inkomen uit arbeid (loon, salaris) • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht) • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)
Inkomen uit arbeid en bezit lever je een tegenprestatie voor. Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie.
Slide 14 - Slide
welke inkomensvormen zijn er?
Slide 15 - Open question
personele inkomensverdeling
De verdeling van het totale
inkomen over de inwoners.
Slide 16 - Slide
Hier zou 30% van de bevolking 30 % van het inkomen verdienen
Hier verdiend 70 % van de bevolking 30% van het inkomen
Slide 17 - Slide
Wat zijn redenen van inkomensverschillen?
Slide 18 - Mind map
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 19 - Quiz
Wat is inflatie?
Slide 20 - Open question
Indexcijfer
Een getal dat aangeeft hoeveel
iets in een bepaalde periode is
veranderd ten opzichte van
een afgesproken tijdstip.
Dit afgesproken tijdstip
noem je het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.
Slide 21 - Slide
Indexcijfer berekenen
Het jaar waar je vanuit gaat is het BASISJAAR (100)
Nieuwe indexcijfer = nieuw getal : getal in basisjaar x 100
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar) en in 2015 € 14,75. Bereken het indexcijfer van 2015.
>> € 14,75 : € 12,50 x 100 = 118 (indexcijfer)
Slide 22 - Slide
Reken het nieuwe indexcijfer uit ( 1 decimaal). Prijs van een I-Phone in het basisjaar is € 350. Vijf jaar later is dat € 475,-
Slide 23 - Open question
Op welke manier reken je een gemiddelde uit?
A
Een gemiddelde reken je uit door alle getallen op te tellen en het totaal te delen door tien.
B
Als je alle getallen optelt, dan heb je het gemiddelde.
C
Een gemiddelde reken je uit door alle getallen op te tellen en het totaal te delen door het aantal getallen.
D
Een gemiddelde krijg je door het hoogste en het laagste getal weg te strepen en de overige getallen op te tellen.
Slide 24 - Quiz
Welke onderdelen van dit hoofdstuk vind je moeilijk?
Slide 25 - Open question
beleggen
beleggen is het tijdelijk geld vastleggen in beleggingsobjecten 1. spaardepot 2. effecten (aandelen, obligaties: focus van dit hoofdstuk) 3. kunst, goud, juwelen, oldtimers, vastgoed (om te verhuren, of je eigen woning)