Week 41 herhaling voor de toets

Herhaling voor de toets
Herhaling  via lesson up


1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling voor de toets
Herhaling  via lesson up


Slide 1 - Slide

Hij is groter als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 2 - Quiz

Hij kan beter tennissen als/dan zijn vader
A
als
B
dan

Slide 3 - Quiz

Hij heeft dezelfde trui als/dan ik
A
als
B
dan

Slide 4 - Quiz

Leg uit waarom het beresterk en niet berensterk is

Slide 5 - Open question

Waarom schrijf je horlogemaker en niet horlogenmaken?

Slide 6 - Open question

Waarom schrijf je tarwemeel en niet tarwenmeel?

Slide 7 - Open question

Neem de zin over en voeg leestekens toe.
marieke vroeg wie heeft jou geholpen

Slide 8 - Open question

vul leestekens en hoofletters in
wie heeft jou geholpen vroeg marieke

Slide 9 - Open question

Vul leestekens en hoofletters in
mike houd daar mee op zei esther

Slide 10 - Open question

..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word

Slide 11 - Quiz

..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word
C
Wort

Slide 12 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 13 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 14 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.

Slide 15 - Quiz

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Papa zei "Dat heb je goed gedaan"!
A
goed
B
niet goed

Slide 16 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 17 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 18 - Quiz

Heeft dit citaat de goede leestekens?
Rayyan vroeg: 'Waarom moeten we altijd zo vroeg opstaan'?
A
goed
B
niet goed

Slide 19 - Quiz

Vroeger (vergroten) ....... ze alle foto's.
A
vergrootten
B
vergrootte
C
vergrote

Slide 20 - Quiz

De (vergroten) ...........foto is super mooi geworden
A
vergrootte
B
vergrote

Slide 21 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
Wat wil je oefenen?
- Samen
- Werkboek

Slide 22 - Slide

Tussenletter -s?

najaar...storm
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Waarom heeft de samenstelling geen tussenletter -en?
huilebalk
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
keuzepakket
B
keuzenpakket

Slide 25 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
ziektenkiem
B
ziektekiem

Slide 26 - Quiz

Wat is juist?

Tussenletters bij samenstellingen
A
tarwebrood
B
tarwenbrood

Slide 27 - Quiz

Waarom heeft de samenstelling geen tussenletter -en?
lindebloesem
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord

Slide 28 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 29 - Quiz

Tussenletters in samenstellingen

Krant + kop
A
geen tussen-n krantekop
B
wel een tussen-n krantenkop

Slide 30 - Quiz

Wat is juist?

Tussenletters bij samenstellingen
A
zonnenscherm
B
zonnescherm

Slide 31 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
tarwenmeel
B
tarwemeel

Slide 32 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 33 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
goedemorgen
B
goedenmorgen

Slide 34 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak

Slide 35 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 36 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 37 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
tussen door
B
tussendoor

Slide 38 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 39 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Rodewijn
B
Rode wijn

Slide 40 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Maximumsnelheid
B
Maximum snelheid

Slide 41 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 42 - Quiz

Maak 2 zinnen. Een zin met betekent en een zin met betekend

Slide 43 - Open question

Maak 2 zinnen. Een met verveeld en een met verveelt

Slide 44 - Open question

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 45 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 46 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 47 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 48 - Quiz

Werkwoordspelling?
A
Makkie!
B
Gaat best prima
C
Toch wel weggezakt
D
Lastig!

Slide 49 - Quiz

AAN DE SLAG!
Taalverzorging H4 blz. 142
- Opdracht 1 t/m 12 maken --> huiswerk voor vrijdag

Slide 50 - Slide