1HV CH6 test Bron A en B

Test Chapitre 6 Bron A + B
Als het goed is heb je in Slim Stampen of in Quizlet de woorden van Chapitre 6, Bron A en B geleerd.
Om er weer een beetje in te komen gaan we even oefenen.


1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Test Chapitre 6 Bron A + B
Als het goed is heb je in Slim Stampen of in Quizlet de woorden van Chapitre 6, Bron A en B geleerd.
Om er weer een beetje in te komen gaan we even oefenen.


Slide 1 - Slide

Wat betekent:
loin
A
leeuw
B
dichtbij
C
ver weg
D
long

Slide 2 - Quiz

Wat is géén vervoermiddel?
A
la voiture
B
le bus
C
le vélo
D
la gare

Slide 3 - Quiz

Wat betekent:
à gauche
A
naar links
B
naar rechts
C
rechtdoor
D
daar

Slide 4 - Quiz

Waar of niet waar?
"à pied" betekent "met de fiets"
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Wat betekent "l'ouest" ?
A
het noorden
B
het oosten
C
het zuiden
D
het westen

Slide 6 - Quiz

Vertaal:
Het is makkelijk.

Slide 7 - Open question

Vertaal:
Het is naar rechts.

Slide 8 - Open question

vinden = trouver
Vertaal: Ik heb gevonden.

Slide 9 - Open question

Welk woord hoort er niet bij?
A
la boulangerie
B
la plage
C
le cinéma
D
le voyage

Slide 10 - Quiz

de straat = la rue
Vertaal: de straten

Slide 11 - Open question

de reis = le voyage
Vertaal: mijn reis

Slide 12 - Open question

Wat betekent:
Vous pouvez répéter?

Slide 13 - Open question

Hoe ging het herhalen van bron A en B?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

exercice 16A (page 60)
  1. On va à la piscine. 
  2. On va à la piscine?
  3. On prend le métro.
  4. On prend le métro?

Wat gaat er anders in een Franse vraagzin dan in een Nederlandse vraagzin???

Slide 15 - Slide

Tip bij opdracht 13A
demander le chemin = de weg vragen
indiquer le chemin = de weg wijzen

Slide 16 - Slide

Tip bij opdracht 16F
Let goed op de zinsvolgorde.
1) Begin met het onderwerp van de zin (wie doet het?).
2) Zet daarachter alle werkwoorden.
3) Maak de zin af door het overgebleven woord erachter te zetten.

> het woordje "souvent" komt direct na het werkwoord. 

Slide 17 - Slide

Faire:
  • exercice 13A et 13B
  • exercice 16
  • exercice 17A et 17B
  • apprendre C: Phrases-Clés 
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Parler
  • exercice 13B (page 58)
  • exercice 13D (page 58)
  • exercice 16E  (page 61)

Slide 19 - Slide

Les devoirs pour mardi:
  • faire exercice 13, 16 et 17AB
  • apprendre C, révision A et B 

Slide 20 - Slide