B1f - Periode 4 - H2 Les 5 - HGA (08-06-2022)

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Bienvenidos

Última clase

Lección 5 P4

BK 1

Sra. Hoogland

¿Qué día y qué fecha es hoy?

Klascode:

 mglat

Los objetivos de hoy: 

- Ik weet wat ik moet leren voor de toetsweek. 

- Ik weet wat de tegenwoordige tijd is en hoe ik deze kan toepassen. 

      --> Je kan vertellen wat je NU doet

- Ik ken de vocabulaire m.b.t. school en wat je leuk vindt etc. 

El programa de hoy

1. Intro + info - 5m

2. Huiswerk controleren - 10m

3. Zelfstandig studeren - 45m

4. Preguntas sobre el test - 5m

7. Deberes + Evaluación

Zelfstudie moment

• Jullie gaan leren voor de toets van volgende week.
• Doorloop deze hele lessonup en maak de opdrachten die voorbij komen
• Maak een samenvatting?

1 lidwoord,

2 un/uno, 

HERHALING: Lidwoord

Bepaald (de / het)	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	el	la
meervoud	los	las

Onbepaald (een)	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	un	una
meervoud	unos	unas

Spaanse Lidwoorden

Bepaalde lidwoorden: de, het ---> in het Spaans el/los en la/las

el amigo/los amigos

la amiga/las amigas

Onbepaalde lidwoorden: een, enkele-----> un/unos en una/unas

un amigo/unos amigos

una amiga/unas amigas

Het lidwoord: DE/HET - EL/LA/LOS/LAS

	Mannelijk	Vrouwelijk
Enkelvoud	EL	LA
Meervoud	LOS	LAS

Is dit goed?

La casa 

Los señoras

La ciudad

El chico

UN, UNO(s), UNA(s)

1. Tengo____________ hermano. ¿Y tú, tienes_________?
   
2. Manuel tiene ________________ libros.
   
3. Pedro habla dos lenguas. Carmen sólo habla ___________.
   
4. En mi móvil tengo ______________ fotos.
   

Vul het juiste lidwoord in

Bepaald lidwoord                                      Onbepaald lidwoord

1. _______ alemán                                         5. ______ perro

2. _______ ciudad                                         6. ______ rotuladores

3. _______ libros                                            7. _______ pizarras

4. _______ chicas                                          8. _______ inglés

3 meervoud

Wat weet je nog over het meervoud?

klinker + -s

medeklinker + -es

het lidwoord moet ook in het meervoud gezet worden

El plural Het meervoud

enkelvoud	meervoud
el libro	los libro s
la carpeta	las carpeta s
un gato	unos gato s
una pared	unas pared es

Wat is het meervoud van...?
la chica

Wat is het meervoud van...?
la ciudad

Wat is het meervoud van...?
el hombre

Wat is het meervoud van...?
un coche

6 y/e

y / e

en

- Het woord voor en is y

- Maar als er na de en een woord volgt dat begint met een i of hi, dan verandert de y in een e.

Inglés y Geografía

Geografía e Inglés

Historia y Español

Español e Historia

y, e

Juan y María = Juan en Maria

MAAR 'y' verandert in 'e' wanneer het wordt gevolgd door een i-klank

Holanda e Inglaterra =  (Nederland en Engeland)

La señora tiene hijas e hijos = (De moevrouw heeft dochters en zoons)

EN

Maak de zin af met y of e

España ______ Italia

Pablo ________ Ben

Geografía _______ historia

Lo sé

8 bezittelijk voornaamwoord

het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Vertaal de woorden links in de kolom rechts (ev + mv)

Mijn
Jouw
Zijn/ haar/ uw
Ons/ onze
Jullie
Hun

5. bezittelijke voornaamwoorden

mijn	mi - mis
jouw	tu - tus
zijn / haar / uw	su - sus
ons / onze	nuestro (-a / -os / -as)
jullie	vuestro (-a / -os / -as)
hun	su - sus

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (haar) _____ amigas estudian español.

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (Zijn) _____ coche es gris.

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Mi/mis padres están en casa

25 ser,

26 tener,

Ser Zijn | Ser de Komen uit

onderwerp	vorm
yo	soy
tú	eres
él, ella, usted	es
nosotros	somos
vosotros	sois
ellos, ellas, ustedes	son

Het werkwoord SER

1. Pablo ________ (ser) un chico.
2. Yo ________ (ser) holandés. 
3. Paco y Lola _________ (ser) amigos. 
4. Vosotros _________ (ser) muy amables. 
5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
6. Marta y yo __________ (ser) familia.  

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Tener

Tener = hebben

Yo

Tú

Él/ella/usted

Nosotros

Vosotros

Ellos/ellas/ustedes

Tengo

Tienes

Tiene

Tenemos

Tenéis

Tienen

Completa las frases con el verbo tener:

 Yo____ un libro

Tu _____ un amigo

 Él _____ un cuaderno

 Nosotros_____ una mochila

Vosotros ________ un cocodrilo

 Ellas ______ un gato

 

28 llamarse,

Werkwoord: llamarse (heten)

Wat betekent llamarse?

Completa las frases con el verbo

llamarse

1. Mi madre __________________  (llamarse) María.

2.  __________________ (yo, llamarse) Raúl. 

3. Nosotros __________________  (llamarse) Eva y Rosa.

4. Mi hermano __________________  (llamarse) Rodolfo. 

5. ¿Cómo __________________  (tú, llamarse)?

6. Ellos __________________ (llamarse) Fran y Manuel. 

32 gustar,

Dus....hoe zat het ook alweer???

Gusta     +

Gustan  +

zelfstandig nw. enkelvoud

werkwoord

zelfstandig naamwoord meervoud

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan el tenis

1. Me gusta
2. me gustan

Le gusta/gustan las guitarras españolas.

1. Gusta
2. Gustan

Me gusta/gustan jugar al fútbol.

1. Gusta
2. Gustan

35 presente,

Opdracht werkwoorden presente

1. Verdeel het papier in 3 gelijke delen.

2. Schrijf de 3 uitgangen (-AR, -ER, -IR) (kies voor iedere uitgang een werkwoord)

3. Schrijf de vervoegingen op.

4. Overleg met je groepje en vraag je docent om feedback. 

Leer de voca + frases

Ga verder woordjes leren tot het 10 min. voor het eind van de les.

Vocabulario 2.1 t/m 2.3 S-N en N-S; vocab. 2.4 niet,

Frases clave p.5 in beide richtingen

Hoe neem je afscheid in het Spaans?

Despedida

1. Buenos días
2. Adiós
3. Hola
4. Mañana

Despedidas

Despedidas