Herhaling leerstof sept - dec 1B

• Frans
• Secundair onderwijs

Herhaling leerstof sept - dec 1B

Samenvatting Chantier Français 1

• Trajet 1
• Trajet 2

leerstof Trajet 1

Leerstof Trajet 2

Leerstof Trajet 1

• se présenter (zelf)
• voc (nom, nom de famille, j'habite, j'ai ... ans, ...)
• chiffres de 0 à 20
• le verbe "être"

Leerstof Trajet 2

• se présenter (andere)
• voc (mère, père, oncle, grands-parents, ...)
  
• poser des questions
• le verbe "avoir"

Trajet 1

se présenter (zelf)

voc (nom, nom de famille, j'habite, j'ai ... ans, ...)

chiffres de 0 à 20

le verbe "être"

"Bonjour, je m'appelle Cyriel Naessens."
Quel est son prénom?

1. Bonjour
2. je m'appelle
3. Cyriel
4. Naessens

Op welke vraag is: "J'ai deux soeurs." het antwoord?

1. Tu habites où?
2. J'ai une grande famille.
3. Tu as des hobbys?
4. Tu as des frères ou soeurs?

Als je geen broers of zussen hebt, ben je ...

1. un enfant unique
2. un unique enfant
3. un enfant zéro

Hoe zeg je "veertien" in het Frans?

1. quatre
2. quatorze
3. quarante
4. quarantaine

Duid de juiste spelling aan:

1. vint
2. vingt

Welke rij telt af?
(van groot naar klein)

1. zéro - un - deux - trois
2. sept - huit - neuf - dix
3. treize - douze - onze - dix
4. seize - dix-sept - dix-huit - dix-neuf

Wat betekent het werkwoord 'être' ?

1. hebben
2. zijn
3. willen
4. doen

Welke vorm past bij:
Tu ... un footballeur?

1. suis
2. est
3. es
4. sont

Vul aan:
Monsieur, ... ... le nouveau prof?

(Meneer, bent u de nieuwe leerkracht?)

1. nous sommes
2. il est
3. tu es
4. vous êtes

Louisa et Mohamed sont à l'école.
Door welke vorm kunnen we Louisa et Mohamed vervangen?

1. Il
2. Elle
3. Elles
4. Ils

Trajet 2

se présenter (andere)

voc (mère, père, oncle, grands-parents, ...)

poser des questions

le verbe "avoir"

Bekijk de volgende video. Beantwoord de vragen. 

Wat gebeurt er in het filmpje?

1. Er stelt iemand een andere jongen voor.
2. Er stelt iemand een ander meisje voor.
3. Een jongen stelt vragen over een nieuw meisje.
4. Een meisje stelt vragen over een nieuw meisje.

Welke informatie vermelden ze NIET?

1. naam
2. leeftijd
3. broers/zussen
4. woonplaats

Welke zin klopt NIET.

1. Il s'appelle Laura.
2. Elle habite à Paris.
3. Elle a douze ans.
4. C'est l'amie de la fille.

C'est mon ... . (nonkel/oom)

1. noncle
2. oncle
3. oncel

C'est ma ... (nicht).

1. tante
2. cousin
3. cousine
4. soeur

C'est ma ... . (stiefzus)

1. beau-frère
2. belle-mère
3. beau-père
4. belle-soeur

C'est mon ... . (grootvader)

1. grand-père
2. grand-mère
3. beau-père
4. belle-mère

Wat betekent het werkwoord 'avoir'?

1. hebben
2. zijn
3. willen
4. doen

Vertaal: Zij hebben een hond.

1. Ils ont un chien.
2. Il a un chien.
3. Elle a un chien.
4. Elles ont un chien.

Kies het juiste werkwoord.
Vertaling: Ik ben 16 jaar.

1. Je suis 16 ans.
2. J'ai 16 ans.

Kies het juiste werkwoord:
Elles ... les filles de notre classe!
(Ze zijn de meisjes uit onze klas)

1. sont
2. ont

Alles begrepen?

Vertaal volgend tekstje:
Ik ben Anna. Ik ben 5 jaar oud. Ik heb één zus, Elisa.

Vertaal volgend tekstje:
Elisa is 3 jaar oud. Ze woont in Waregem.

Vertaal volgend tekstje:
Hoe heet jij?

Leerstof opgefrist?