Quiz verwijswoorden

quiz verwijswoorden
in boek: 4.4, 4.10 en 8.2 

 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

quiz verwijswoorden
in boek: 4.4, 4.10 en 8.2 

 

Slide 1 - Slide



Ik heb een nieuwe kast. ... is erg mooi.
A
hij
B
het
C
ze

Slide 2 - Quiz

Wat een mooi boek! Waar heb je ...gekocht?
A
ze
B
het
C
hij

Slide 3 - Quiz

Ik heb nieuwe lampen. ... zijn erg mooi.
A
ze
B
het
C
hij
D
we

Slide 4 - Quiz

Ik heb leuk werk. ... doe ik al twee jaar!
A
hij
B
deze
C
dit
D
die

Slide 5 - Quiz


Het raam is kapot. Ik moet ..vervangen
A
hem
B
ze
C
hij
D
het

Slide 6 - Quiz

Hoe gaat het met
A
wij
B
jij
C
haar
D
jou

Slide 7 - Quiz

... maakt een tekening
A
de kinderen
B
ik
C
zijn
D
De student

Slide 8 - Quiz

de verkoper geeft ... een trui
A
wij
B
mij
C
mijn
D
ik

Slide 9 - Quiz

Geef terug! Dat is niet ... telefoon!
A
ons
B
jij
C
hem
D
jouw

Slide 10 - Quiz

Ik ga naar die grote supermarkt. Ik koop ... groentes.
A
het
B
die
C
daar
D
hij

Slide 11 - Quiz

Ik voel ... niet goed.
A
me
B
ik
C
jouw
D
jij

Slide 12 - Quiz

Schrijf op:
een zin met jou
een zin met jouw

Slide 13 - Open question

  1. Hij geeft ik een bloem.
  2. Hij geeft jij bloem. 
  3. Hij geeft hij een bloem. 
  4. Hij geeft zij een bloem. 
  5. Hij geeft wij een bloem. 
  6. Hij geeft jullie een bloem. 
  7. Hij geeft zij een bloem.  
  8. Hij heeft met zij gegeten

Slide 14 - Slide


Antwoorden 
Hij geeft mij een bloem.
Hij geeft jou een  bloem.
Hij geeft hem een bloem.
Hij geeft haar een bloem.
Hij geeft ons een bloem.
Hij geeft jullie een bloem.
Hij geeft hen een bloem.
Hij heeft met hen gegeten 
 

Slide 15 - Slide

  1. Hij geeft ik een bloem.
  2. Hij geeft jij bloem. 
  3. Hij geeft hij een bloem. 
  4. Hij geeft zij een bloem. 
  5. Hij geeft wij een bloem. 
  6. Hij geeft jullie een bloem. 
  7. Hij geeft zij een bloem.  
  8. Hij heeft met zij gegeten

mij 
jou
hem 
haar 
ons 
jullie 
hun 
hen 

Slide 16 - Slide

Hij nodigt ... uit.
A
hij
B
zij
C
mij
D
ik

Slide 17 - Quiz

Hij nodigt ... uit.
A
hem
B
hij
C
wij
D
zij

Slide 18 - Quiz

Praat samen 
Gebruik verwijswoorden voor de rode woorden. Maak hele zinnen!
• Waar heb je de kast gekocht?
• Wat heb je Herman gegeven?
• Waar staat jouw auto
• Hoe heet jouw vriend?
• Waar liggen de boeken?
• Hoeveel kost de tv?
• Waar is de wc?
• Wat heb je Marie gegeven?
• Wat heb je met de kinderen gedaan?
• Ga je met jouw collega’s eten?

Klaar? verzin vragen voor elkaar!  

Slide 19 - Slide

zich schamen, zich voelen
Ik schaam ...  
jij schaamt ..
hij schaamt ...
zij schaamt .. 
wij schamen ...
jullie schamen ..
zij schamen .. 

Slide 20 - Slide

Schrijf twee zinnen. Gebruik een verwijswoord.

Slide 21 - Open question

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll